Skip to main content

Strategie en tijdstip

Vanwege de ecologische factoren bij de aanleg en processen binnen dijkflora kan de beheerder bij inzaai van zadenmengsels op verschillende manieren te werk gaan.

Vanwege de ecologische factoren bij de aanleg en processen binnen dijkflora kan de beheerder bij inzaai van zadenmengsels op verschillende manieren te werk gaan.

Hij kan variëren in:

  • ruimte: volvelds of vlaksgewijs
  • fasen: in één of meerdere rondes
  • tijdstip: in voor- of najaar

Onderstaand worden deze varianten toegelicht.

Strategie

  1. Eén zaaiseizoen: Het hele zadenmengsel in één ronde aanbrengen bij aanleg. Het voordeel hiervan is dat er maar één zaaigang nodig is, dus goedkoper. Het nadeel is dat eventueel bijgemengd duurder zaad niet goed tot ontwikkeling komt doordat de toplaag nog niet optimaal is of doordat soorten met grote concurrentiekracht in eerste twee jaar de gevoeliger soorten wegdrukken.
  2. Twee zaaiseizoenen: in het voorjaar wordt een deel van het mengsel met de machine ingezaaid in de bodem en in september wordt een deel (met de hand) op het maaiveld gestrooid waarbij met name kale plekken en de open delen van de zode worden behandeld. De beheerder kan ook kiezen om ca. 10% in reserve te houden voor aanvullend zaaien op een ander tijdstip.
  3. Twee fasen: Na aanleg direct inzaaien met alleen een standaard dijkenmengsel (D1, D2) of Dijken Basis Gras en pas na 1-2 jaar doorzaaien met het kruidenmengsel. Het voordeel hiervan is dat de beheerder zich eerst kan richten op een erosiebestendige, gesloten zode en dat de kans op uitbundige ontwikkeling van pioniersoorten kleiner is. Het ontwikkelbeheer dat hij daarvoor volgt kan niet ten koste gaan van bijzondere soorten. Echte pioniersoorten verminderen dan geleidelijk door het maaien. Bepaalde probleemsoorten vragen soms meer inspanning. Vanuit die erosiebestendige situatie kan de beheerder werken aan de verrijking met soorten. Bijvoorbeeld door na een aantal jaren te gaan doorzaaien met een kruidenmengsel. Bij geschikte standplaatsomstandigheden kan doorzaai met een kruidenmengsel een soortenrijkere en bloemrijkere dijk opleveren. Voorwaarde is wel dat de aanwezige soorten niet te dicht zijn ontwikkeld of te concurrerend zijn, ze moeten ruimte bieden voor de nieuwkomers. Daar kan al rekening mee worden gehouden bij de eerste inzaaironde. Of er kan handmatig worden gezaaid op open plekken zoals rijsporen of gesleepte molshopen. Of met een strokenfrees die smalle banen openwerkt voor het doorzaaien.
  4. Volvelds zaaien met een graszaadmengsel waar een beperkte hoeveelheid kruiden in worden meegezaaid. Hierbij voldoet een lage bijmenging aan kruiden, het gaat er om dat de doelsoorten aanwezig zijn. Als de omstandigheden geschikt zijn volgt vermeerdering vervolgens vanzelf.
  5. Slechts een deel van het veld: banen of blokken dichter inzaaien of doorzaaien met een kruidenrijk mengsel, of verrijken met maaisel. Het principe hierachter is dat vanuit een kruidenrijke baan via maaiwerk de zaden zich geleidelijk vanzelf verspreiden. Houdt bij de locatiekeuze van die banen rekening met het uitschudden, wiersen en oprapen van het maaisel. De voorkeur gaat uit naar een baan bijna bovenin het talud, waarvan het maaisel naar beneden wordt geharkt. Dit leidt vanzelf tot verspreiding. Maar het is ook mogelijk op bepaalde afstanden verticale stroken in te zaaien, die uiteraard minder snel effect over de hele lengte zullen hebben. Voordeel van de strokenmethodes is dat in deze banen een grotere zaaidichtheid kan worden toegepast, terwijl de kosten per saldo lager uitvallen. Wel is een langere ontwikkeltijd nodig. De ligging van deze stroken kun je afwegen tegen de hydraulische belasting met water die op het buitentalud met name op de onderste helft plaatsvindt:
  • op het binnentalud zou zo’n strook zowel parallel als dwars op de dijk kunnen doorlopen van bovenaan de dijk tot en met de binnenberm of smalle strook in lengterichting (boven aan de dijk);
  • op het buitentalud alleen in de bovenste helft van het talud omdat de onderste helft vaker wordt belast met water.

Zie ook Floraverrijkende maatregelen bij aanleg.

Tijdstip

Het tijdstip van inzaai wordt in de praktijk bij dijkversterkingen veelal bepaald door de voortgang van het project. Voor zaaien als onderhoudsmaatregel is er meestal meer keuzevrijheid. Overweeg welk tijdstip de grootste kans van slagen heeft en of je bij de versterking het zaaien over de winter kunt heentillen.

Voorjaar: Het voordeel van inzaai in maart-april is dat er een lange (zomer-)periode volgt waarin de gekiemde soorten zich duurzaam kunnen vestigen. Er is voldoende tijd voor de ontwikkeling van het wortelstelsel voor de voedsel- en vochtvoorziening. Bovendien kunnen de ingezaaide soorten nog in hetzelfde jaar tot bloei en zaadzetting komen waardoor het aantal exemplaren van de ingezaaide soorten (sterk) kan toenemen.

Een nadeel van inzaai in deze periode kan zijn dat in een (extreem) droge periode in de zomer veel recent gekiemde en nog relatief zwakke soorten kunnen verdrogen en uitvallen. Grassen zijn hier extra gevoelig voor. Onder dergelijke omstandigheden bestaat het gevaar dat aanwezige, minder gewenste pionierssoorten als Koolzaad en Raapzaad zich kunnen vestigen en zich snel kunnen vermeerderen.

Aansluitend bij de natuurlijke ontwikkelingen, zijn grassen beter toe te passen bij het voorjaarszaaien. Een aantal voorjaarsonkruiden is bovendien vaak eenvoudig met één maaibeurt te bestrijden.

Najaar: Bij inzaai in september wordt geprofiteerd van de nog relatief hoge temperatuur van de toplaag, relatief hoge luchttemperaturen en een relatief hoge vochtvoorziening terwijl het risico op verdroging gering is. Op een goed gerijpte, niet te zware toplaag zal kieming en vestiging snel optreden en zullen de nieuwe planten relatief snel voldoende geworteld zijn. Op jonge taluds en vooral op erg zware klei zal dit aanzienlijk minder snel verlopen. In gunstige situaties met een groeiperiode van bijna 6-8 weken, ontstaat al een aardige grasmat voor de winter echt aanbreekt.

Aansluitend bij de natuurlijke processen, horen kruiden meer thuis in de najaarszaaibeurt. Veel kruiden zetten immers zaad in de (na)zomer. Bepaalde soorten hebben een periode van winterkou nodig om tot kieming te komen. Voorjaarskiemers die in het zaaigoed zitten, maken bovendien in het volgende voorjaar kans om tot ontwikkeling te komen in een zode die op dat moment nog niet heel dicht gesloten is. Zie hiervoor ook de ecologische factoren.

Een nadeel van inzaai in september kan zijn dat in een (extreem) koude periode in de winter veel recent gekiemde en nog relatief zwakke soorten kunnen uitvallen waardoor de bedekking van de bodem door de vegetatie sterk afneemt. Hierdoor kan een erosiegevoelige situatie van de toplaag ontstaan. Denk dus na over de sterkte van de grasbekleding in de eerste winter. Ook kan zaad door de regen afspoelen en onderlangs het talud belanden. Waar dan een dichtere zode kan ontstaan dan hoger op het talud. Op een plek waar het lang nat is, kan het zaad afsterven.

Ander tijdstip: Tegenwoordig mag bij veel waterkeringbeheerders het hele jaar door worden gewerkt aan vernieuwing en verbetering van dijken. Hierdoor komen taluds gereed op diverse tijdstippen in het jaar waardoor ook inzaai buiten de maanden maart en september kan plaatsvinden. Inzaai in andere perioden dan voorjaar of september leidt in het algemeen tot een minder kiemresultaat en een verhoogde uitval van kiem- en jonge planten. Dit kan worden gecompenseerd door een hogere inzaaidichtheid (meer kg per ha) en een aangepast inzaaimengsel (andere verhouding van soorten en andere soorten op basis van de kiemkracht van de soorten). Inzaai later in het jaar vereist plantensoorten die ook bij lagere temperatuur kunnen kiemen. Op websites van leveranciers is hier meer informatie over te vinden. Omdat de waterkeringbeheerders geen recent onderzoek hebben gedaan naar het succes van deze mengsels op waterkeringen, kunnen we hier geen oordeel over geven.

Fliervoet [1992] adviseert in deze situatie soorten die lang doorgroeien, zoals Westerwolds raaigras, Italiaans raaigras (30 kg/ha)of eventueel winterrogge (50 kg/ha).