Grafieken zijn soms gebaseerd op Wamelink indicatoren. Aan de hand van landelijk gemeten waarden aan soorten is er één indicatie met soort gekomen. In een vegetatieanalyse hanteert men alle indicatoren van alle soorten en berekent men een gewogen gemiddelde. Dit kan afwijken omdat sommige soorten indifferent zijn. Binnen Nederland is dit algemeen aanvaard als benadering.

In de figuren komen codes voor die hieronder worden verklaard.

In de figuurVerklaring
n =Het aantal proefvakken waarin dit voorkwam.
'n = 13' betekent dus: 13 proefvakken.
ProefvakEen permanent kwadraat van 25 m2.
Verticale lijn in de top van een grafiekkolomDe lijnen boven de balken geven de nauwkeurigheid van de getoonde indicator waarde aan. Deze 'standaardfout' geeft een beeld van de variatie in de gemeten waarden. Hoe meer waarden er gemeten zijn (hoe groter 'n' is) hoe nauwkeuriger de indicatiewaarde en hoe korter de lijnen.
Beheervorm:
1xM+a-1 1x maaien en afvoeren
2xm-a 2x maaien zonder afvoeren
2xm+a2x maaien met afvoeren
2xWsWisselbeweiding met schapen
Wext-s Extensieve beweiding met schapen
Wint-sIntensieve beweiding met schapen
2xWj Beweiding met jongvee
2xWk Beweiding met koeien
Vegetatietype
PPioniervegetatie
W1Beemdgras-raaigrasweidee
W2Soortenarme kamgrasweide
W3Soortenrijke kamgrasweide
RuRuig hooiland
H1Soortenarm hooiland
H2Minder soortenarm hooiland
H3Soortenrijk hooiland