Skip to main content

Grondbalans, aanlegvarianten en depots

Onderstaand komen aan bod: Grondbalans en doelvegetatie, aanlegvarianten voor behoud van botanisch waardevolle dijkvegetatie, sparen of hergebruik zoden of toplaag en het tussendepot bij hergebruik

Grondbalans en doelvegetatie

Bij versterkingsprojecten gaat het om doelmatigheid en soberheid. Hergebruik van gebiedseigen grond is daarbij een belangrijke factor. Binnen het project moet daarom een studie worden uitgevoerd naar de wijze waarop optimaal gebruik kan worden gemaakt van geschikt toekomstig materiaal binnen de grondbalans [Van Meurs en Kruse, 2017]. De toplaag maakt hier onderdeel van uit. Let daarbij met name op:

  • het lutumgehalte van de bestaande toplaag om partijen met de juiste lutumrange (10-25%) te kunnen hergebruiken;
  • de voedingstoestand van de bodem, desnoods met een gericht bemestingsonderzoek;
  • de aanwezige soorten (doel- en probleemsoorten) die een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van de toekomstige vegetatie.

Op grond van deze studie is het mogelijk gericht, gescheiden en gefaseerd te ontgraven en een toplaag gedurende een korte periode in depot te zetten voor hergebruik als toekomstige toplaag. Mengen van grondfracties is ook mogelijk om te komen tot gewenste samenstelling, maar het mengen van grote hoeveelheden tot een redelijk homogeen pakket is een uitdaging.
Wanneer de grondbalans niet sluitend is en materiaal van elders moet worden aangevoerd, gelden dezelfde aandachtspunten.

Binnen een project kan worden gewerkt met een getrapte keuze, bijvoorbeeld:

  1. Opdrachtgever hanteert een lutumeis van minimaal 10% tot maximaal 25% voor de toplaag van een soortenrijke grasbekleding.
  2. Wanneer die met de beschikbare grondbalans niet haalbaar is, mag het maximum worden opgehoogd naar 30% waardoor de kans op soortenrijkdom vermindert. Mits op grond van de vegetatiekartering van de oude situatie wordt aangetoond dat de vegetatie (in potentie) relatief soortenrijk is.
  3. Wanneer de beschikbare grondbalans niet binnen het doel van ‘sober en doelmatig’ past, kan in overleg worden afgeweken van deze bepalingen.

Aanlegvarianten voor behoud of opnieuw ontwikkelen van waardevolle dijkvegetaties

“De volgende natuurtechnische aanlegvarianten kunnen bij dijkverbetering worden ingezet om botanisch waardevolle dijkvegetaties te behouden of opnieuw te ontwikkelen:

  1. Het oude talud met een zeer waardevolle, maar vooral bedreigde vegetatie (hoge zeldzaamheidswaarde) blijft helemaal gehandhaafd en de dijkverbetering vindt aan de andere kant, binnen- of buitendijks plaats.
  2. Het oude talud met de waardevolle vegetatie blijft voor een deel gehandhaafd (meestal een strook op bovenste taludhelft). Het overige deel wordt afgegraven en van een nieuwe deklaag voorzien, waarvan de toplaag in bodemkwaliteit overeenkomt met het gespaarde deel.
  3. Het oude talud wordt afgegraven, waarbij de waardevolle vegetatie als zode wordt uitgestoken en verplaatst naar een overeenkomstig dijkgedeelte dat reeds is verbeterd.
  4. De bovengrond van het oude talud wordt geheel of gedeeltelijk afgegraven, in depot gezet en hergebruikt voor de nieuwe toplaag.
  5. De toplaag van het oude talud wordt afgegraven en alleen de nieuwe toplaag wordt aangelegd met een van elders aangevoerde, voor soortenrijkdom optimaal geschikte kleisoort. Bij voorkeur met een kleisoort uit de streek zelf.
  6. Het oude talud wordt afgegraven en bij aanleg van de afdeklaag bestaan de deklaag en de toplaag uit van elders aangevoerde middelzware klei, die voor bloemrijk grasland nog geschikt is.

Variant d, hergebruik van de oude toplaag, biedt in de praktijk goede mogelijkheden voor hervestiging van de oorspronkelijke dijkvegetatie”. [Fliervoet, 1992, p 43-44].

Volgens Liebrand [1999] biedt het sparen van (een deel van) een talud de beste garantie voor het behoud van de soortenrijke bloemrijke dijkvegetatie. Vanuit dit (deel van het) talud kunnen de afzonderlijke gras- en kruidensoorten zich via een slim maai- of beweidingsregime verspreiden over de aanliggende, verbeterde delen van de dijk. Van belang hierbij is dat eventuele aanvulling van de aanliggende toplaag gebeurt met bodemmateriaal met min of meer dezelfde granulaire samenstelling en voedingsstoffentoestand als de oorspronkelijk toplaag. Daarmee is de essentiële standplaats vergelijkbaar.

Volgens Liebrand is het ook mogelijk uit de oorspronkelijke taluds zoden te steken die tijdelijk in depot staan, zodat deze na de versterking op strategische plaatsen kunnen worden teruggezet. In zijn proef kwam 89% van de soorten na herstel van de toplaag terug. Zeldzame soorten niet. Het is wel van belang dat deze zoden:

  • of voldoende van omvang zijn, in oppervlaktes van 25m2 komt een representatief aantal soorten voor;
  • of de karakteristieke soorten herbergen;
  • in depot zo beheerd worden dat deze soorten in stand blijven, dus niet gestapeld maar met een vergelijkbare expositie, gelijk onderhoud enz..

Sparen of hergebruik zoden of toplaag

Bij projecten is het streven te werken met gebiedseigen materiaal en een gesloten grondbalans. Vanuit een kostenoverweging kunnen de eisen voor de ideale toplaag onder druk komen te staan. Het hergebruik van de toplaag past uitstekend in de gesloten grondbalans.

Bij bewezen geschiktheid kan de oorspronkelijke deklaag worden hergebruikt als nieuwe toplaag. Een bestaande toplaag bevat wortelstokken, bollen, knollen en zaden van de te behouden plantensoorten (vegetatieve voortplantingsorganen). Daarnaast is in dit gerijpte materiaal het hele bodemleven aanwezig dat een belangrijke rol speelt in de toplaag. Door de toplaag van het te verbeteren talud af te graven en deze zodegrond te hergebruiken, is er een grote kans dat een groot aantal soorten uit de oorspronkelijke dijkvegetatie terugkeert op het nieuwe talud en op deze wijze behouden blijft. Er bestaat echter ook het risico dat ongewenste soorten vanuit fragmentarische wortelstokken of bijv. oliehoudende zaden explosief tot ontwikkeling kunnen komen. Uiteraard spelen veel factoren een rol in een eventueel succes: de houdbaarheid van zaad in een depot, de tijdsduur en vochthuishouding in het depot, de gronddruk, mate van frezen, depotbeheer enzovoort.

Onderzoek door Fliervoet [1992] laat zien dat bij een spontane ontwikkeling van de vegetatie een dijk in normale omstandigheden in ongeveer dezelfde tijd begroeid raakt als bij inzaaien met een grasmengsel (blz. 48). Voorwaarde hiervoor is wel dat in de gebruikte grond zaden aanwezig moeten zijn die zo een kans krijgen zich te vestigen.
Hij beschrijft de methode (p.44-45) waarbij de oude bovengrond gescheiden van de ondergrond wordt afgegraven (minimaal 30 cm), in depot gezet en hergebruikt. De plaatselijk afgegraven bovengrond moet eerst vanaf de kruin op het nieuwe talud worden teruggezet. Verder naar beneden toe en aan de voet van de dijk kan de nieuw aangevoerde grond worden toegepast.

Fliervoet, 1992, (fig. 7) Hergebruik van oorspronkelijke bovengrond in de toplaag van een verbeterde dijktalud.
Fliervoet, 1992, (fig. 7) Hergebruik van oorspronkelijke bovengrond in de toplaag van een verbeterde dijktalud.

Fliervoet adviseert ook de afgegraven grond zo kort mogelijk in depot te houden, bij voorkeur moet het binnen één en hetzelfde groeiseizoen worden uitgevoerd. Het verlies aan kiemkracht in de bodem blijft dan zo beperkt mogelijk, waardoor de kans op herstel van de oude waarden een grotere kans krijgt.
Hoe specifieker de laag wordt ontgraven en hergebruikt, hoe groter de kans op succes is. Dus een onderscheid in zode (7 cm) en wortelzone (tot 20-30 cm). Dit loont met name bij specifieke kansrijke vegetaties.

Tussendepot

Het tussendepot moet zo worden ingericht dat het behoud van de zadenbank optimaal is en er geen probleemsoorten kunnen ontwikkelen of vestigen. De geroofde toplaag moet daarom kortdurend in tussendepot worden gehouden (terugzetten binnen hetzelfde groeiseizoen) waarbij het depot zodanig wordt onderhouden dat er geen probleemsoorten of invasieve exoten tot ontwikkeling kunnen komen. Denk hierbij aan de volgende mogelijkheden:

  • Depots aanleggen met flauwe taluds die goed bereikbaar zijn voor tractoren met maaiapparatuur.
  • Circa 4 maal per jaar worden de depots gemaaid, in ieder geval voordat de ongewenste soorten zijn uitgebloeid en zaad vormen/afzetten.
  • Er wordt inspanning verricht om probleemsoorten te verwijderen en gewenste soorten in stand te houden.
  • De depots zouden afgedekt kunnen worden met een dunne laag ongerijpte klei waardoor zaden ook moeilijker tot ontwikkeling komen.
  • Afdekking met plastic verdient niet de voorkeur omdat de temperatuur dan te hard oploopt. Hierdoor komen de zaden van de gewenste soorten bij verwerking in het talud niet tot ontwikkeling.
  • Het succes van depotgrond wordt groter wanneer het depot regenwater kan afvoeren (afwerken in dakprofiel en afvoersleuven), aan de onderzijde gedraineerd is, de grond niet te hoog wordt opgetast of verdicht wordt opgeslagen.
  • Wanneer de toplaag nog eens gescheiden wordt ontgraven in diepere zode en wortelzone, moet deze scheiding worden doorgevoerd in het depot.