Skip to main content

Uitvoering maaibeheer

De beheerder heeft een enorme keuze voor onderhoudsvormen en onderhoudsmaterieel. Hieronder bespreken we de meest gebruikte bij dijkbeheer, de keuze van de vorm hangt af van de omstandigheden.

In  onderstaande tabbladen bespreken we de volgende maaivormen:

  • 1x maaien en afvoeren
  • 2x maaien en afvoeren
  • gazonbeheer
  • maai-zuigcombinatie
  • ruw gras (klepelen)

Per vorm komen de volgende aspecten aan bod:

  • definitie
  • effect
  • uitvoering
  • risico’s
  • maaisel

Vijf maaivormen

Agrarisch gericht beheer behandelen we niet. Bij graslandbeheer met mestgift ligt de nadruk op de grasproductie. Per jaar wordt soms tot 100-150 kg zuiver stikstof per hectare gegeven. Het maaien van de eerste snede zal al relatief vroeg (begin mei) in het jaar gebeuren, omdat dan de voedingswaarde hoog is. Er ontstaat een soortenarm hooiland. In dit grasland komen relatief weinig kruiden voor. De doorworteling en de zodedichtheid zijn slecht. [Hazebroek&Sprangers, 2002]. Om deze reden behandelen we deze vorm verder niet.

1x maaien en afvoeren
Maaivorm1x maaien + afvoeren
Definitie

De grasbekleding wordt één keer per jaar gemaaid, het maaisel blijft 3-10 dagen liggen en wordt daarna afgevoerd.

Andere term: hooilandbeheer

Effect
  • Doel

Deze maaivorm is bedoeld voor schrale, dus voedselarme taluds met weinig biomassa en een matige productie van ongeveer 4 ton droge stof/ha/jaar [Fliervoet, 1992]. Daar wordt deze vorm gezien als de optimale vorm van onderhoud voor het in stand houden van een erosiebestendige grasbekleding onder normale omstandigheden. Deze taluds zullen vaak bestaan uit zavelige grond of zandige klei, en in het algemeen lage bodemvruchtbaarheid.

  • Gewas

De totale biomassa is minder dan op meer vruchtbare grond; er komen minder pakken hooi vanaf. In het veld is de lage biomassa in te schatten doordat rond de zomer bij staand gewas nog steeds goed licht op de bodem valt. De dichtheid van de groei zal in de tweede groeiperiode nog minder zijn. Hier zit ook het risico voor de waterkering. Het is mogelijk dat de vegetatie door het optimum van de ontwikkelcurve heen is gegaan (zie biomassaproductie). Ook de doorworteling kan afnemen en daarmee de erosiebestendigheid. Daarom is het nodig de sterkte van de zode te monitoren om de erosiebestendigheid te bewaken.

De bloei en de zaadzetting kan bij deze beheervorm binnen de twee groeiperiodes optimaal zijn, mits het maaitijdstip hierop is afgestemd. Het effect op de grasbekleding is dat een tamelijk homogene, maar zeer soortenrijke vegetatie ontstaat van gelijke ontwikkeling en samenstelling op een bepaalde standplaats.

Als de standplaats varieert zal ook de vegetatie zich anders ontwikkelen. Deze groeit in het voorjaar en de vroege zomer door tot een hoog opgaande open begroeide zode, met planten die tot ruim boven de 1 meter kunnen doorschieten.

Maaien in augustus biedt kansen voor hergroei. In tegenstelling tot voedingsrijke situaties is de kans klein dat in het najaar weer zoveel gewas groeit dat dit tot problemen in de winter leidt.

  • Flora en Fauna

Deze beheervorm is vrijwel alleen mogelijk in schrale zodes waar al sprake is van een (zeer) hoge ecologische waarde van de grasmat, afhankelijk van de standplaats. Op bepaalde rivierdijken liggen vakken van 25 m2 waarin meer dan 65 plantensoorten voorkomen [Bronsveld et al, 2015]. Het afvoeren leidt tot verschraling, en schralere bodems bieden ruimte voor ontwikkeling van meer vegetatiesoorten.

Als het maaisel enkele dagen blijft liggen, of gefaseerd wordt gemaaid, heeft de fauna de tijd om zich terug te nestelen in de graszode. Toch leidt ook cyclomaaien tot forse insectensterfte. Bij maaien en afvoeren met een cyclomaaier overleeft circa 40% van de rupsen van dagvlinders. Bij klepelbeheer is dit slechts 6% en bij gebruik van de maaizuigcombinatie 8% [Tijsma et al, 2017]. Andere studies spreken over 20% sterfte bij gebruik van een messenbalk, bij de cyclomaaier uiteenlopende waarden van 5-62% en tot meer dan 80% bij klepelmaaien. Bij een maaihoogte van 7-8 cm kan de sterfte van vegetatie bewonende insecten 5 keer hoger zijn dan bij een maaihoogte van 12 cm. [De Jong&Spijker, 2017]

De bijzondere plantensoorten die op deze dijken groeien, bieden weer leefomgeving aan bijzondere diersoorten. Zo bestaat er een sterke relatie tussen bijvoorbeeld Beemdkroon (Knautia arvensis) en de Knautiabij. [Reemer, Beringen & van der Slikke 2008]. Zie verder bij Faunavriendelijk beheer.

Uitvoering
  • Frequentie: Een keer per jaar maaien en afvoeren, waarbij in principe jaarlijks terugkerend op dezelfde locatie op hetzelfde tijdstip dezelfde maatregel wordt uitgevoerd. Dit zorgt voor een stabiele ontwikkeling van de vegetatie. Jaarlijks variëren zorgt voor onrust waardoor de vegetatie niet optimaal kan ontwikkelen.
  • Tijdstip: Het beheerdoel bepaalt het maaitijdstip. De maaibeurt kan het beste in augustus worden uitgevoerd. Soms moet het maaitijdstip worden afgestemd op bijzonder soorten in verband met de bloei en zaadzetting. De bloei van die soorten varieert door de verschillen in jaartemperaturen. Dit vereist dan ook flexibele contracten.
  • Materieel: Standaardmaterieel voor maaien, schudden, harken en rapen. Soms maatwerk met de hand of klein materieel.
  • Maaihoogte: minimaal ca. 7 cm. om de groeipunt van het gras te beschermen.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
Risico’s
  • Deze methode heeft samen met tweemaal maaien de minste nadelige gevolgen. Wel bestaat de kans dat de zode beschadigd kan raken door het materieel. Te zwaar materieel en vaste rijroutes leiden tot insporingen in het talud, vergelijkbaar met schapenpaadjes. Ook kan er schade aan de bodemstructuur ontstaan als met te zware machines op vochtige/natte terreinen wordt gereden. Net als bij de andere methoden gaat het maaiwerk ten koste van insecten.
  • Onvoldoende maaien kan leiden tot ruigte en tot houtopslag, met name langs rasters en in slecht maaibare hoeken bij opritten e.d.. Incidentele slip- en rijsporen leiden tot kale plekken die gevoelig zijn voor onkruid groot en onkruid klein. In het algemeen verdwijnen die weer bij volgende maaibeurten. Soms is tijdelijk intensief maaien nodig. Het niet volledige afvoeren van maaisel leidt tot afdekking en daardoor tot verstikking van de zode. Ongelijk maaien kan ook kale plekken opleveren.
Maaisel
  • In dit maaisel zit waarschijnlijk een hoog aandeel bijzondere soorten. Dat maakt het geschikt voor hooitransplantatie.
  • De lage voedingswaarde en het hoge vezelgehalte maakt het geschikt voor bepaalde vormen van veevoer. Let wel op de aanwezigheid van Jakobskruiskruid.
Maaivorm1x maaien + afvoeren
Definitie

De grasbekleding wordt één keer per jaar gemaaid, het maaisel blijft 3-10 dagen liggen en wordt daarna afgevoerd.

Andere term: hooilandbeheer

Effect
  • Doel

Deze maaivorm is bedoeld voor schrale, dus voedselarme taluds met weinig biomassa en een matige productie van ongeveer 4 ton droge stof/ha/jaar [Fliervoet, 1992]. Daar wordt deze vorm gezien als de optimale vorm van onderhoud voor het in stand houden van een erosiebestendige grasbekleding onder normale omstandigheden. Deze taluds zullen vaak bestaan uit zavelige grond of zandige klei, en in het algemeen lage bodemvruchtbaarheid.

  • Gewas

De totale biomassa is minder dan op meer vruchtbare grond; er komen minder pakken hooi vanaf. In het veld is de lage biomassa in te schatten doordat rond de zomer bij staand gewas nog steeds goed licht op de bodem valt. De dichtheid van de groei zal in de tweede groeiperiode nog minder zijn. Hier zit ook het risico voor de waterkering. Het is mogelijk dat de vegetatie door het optimum van de ontwikkelcurve heen is gegaan (zie biomassaproductie). Ook de doorworteling kan afnemen en daarmee de erosiebestendigheid. Daarom is het nodig de sterkte van de zode te monitoren om de erosiebestendigheid te bewaken.

De bloei en de zaadzetting kan bij deze beheervorm binnen de twee groeiperiodes optimaal zijn, mits het maaitijdstip hierop is afgestemd. Het effect op de grasbekleding is dat een tamelijk homogene, maar zeer soortenrijke vegetatie ontstaat van gelijke ontwikkeling en samenstelling op een bepaalde standplaats.

Als de standplaats varieert zal ook de vegetatie zich anders ontwikkelen. Deze groeit in het voorjaar en de vroege zomer door tot een hoog opgaande open begroeide zode, met planten die tot ruim boven de 1 meter kunnen doorschieten.

Maaien in augustus biedt kansen voor hergroei. In tegenstelling tot voedingsrijke situaties is de kans klein dat in het najaar weer zoveel gewas groeit dat dit tot problemen in de winter leidt.

  • Flora en Fauna

Deze beheervorm is vrijwel alleen mogelijk in schrale zodes waar al sprake is van een (zeer) hoge ecologische waarde van de grasmat, afhankelijk van de standplaats. Op bepaalde rivierdijken liggen vakken van 25 m2 waarin meer dan 65 plantensoorten voorkomen [Bronsveld et al, 2015]. Het afvoeren leidt tot verschraling, en schralere bodems bieden ruimte voor ontwikkeling van meer vegetatiesoorten.

Als het maaisel enkele dagen blijft liggen, of gefaseerd wordt gemaaid, heeft de fauna de tijd om zich terug te nestelen in de graszode. Toch leidt ook cyclomaaien tot forse insectensterfte. Bij maaien en afvoeren met een cyclomaaier overleeft circa 40% van de rupsen van dagvlinders. Bij klepelbeheer is dit slechts 6% en bij gebruik van de maaizuigcombinatie 8% [Tijsma et al, 2017]. Andere studies spreken over 20% sterfte bij gebruik van een messenbalk, bij de cyclomaaier uiteenlopende waarden van 5-62% en tot meer dan 80% bij klepelmaaien. Bij een maaihoogte van 7-8 cm kan de sterfte van vegetatie bewonende insecten 5 keer hoger zijn dan bij een maaihoogte van 12 cm. [De Jong&Spijker, 2017]

De bijzondere plantensoorten die op deze dijken groeien, bieden weer leefomgeving aan bijzondere diersoorten. Zo bestaat er een sterke relatie tussen bijvoorbeeld Beemdkroon (Knautia arvensis) en de Knautiabij. [Reemer, Beringen & van der Slikke 2008]. Zie verder bij Faunavriendelijk beheer.

Uitvoering
  • Frequentie: Een keer per jaar maaien en afvoeren, waarbij in principe jaarlijks terugkerend op dezelfde locatie op hetzelfde tijdstip dezelfde maatregel wordt uitgevoerd. Dit zorgt voor een stabiele ontwikkeling van de vegetatie. Jaarlijks variëren zorgt voor onrust waardoor de vegetatie niet optimaal kan ontwikkelen.
  • Tijdstip: Het beheerdoel bepaalt het maaitijdstip. De maaibeurt kan het beste in augustus worden uitgevoerd. Soms moet het maaitijdstip worden afgestemd op bijzonder soorten in verband met de bloei en zaadzetting. De bloei van die soorten varieert door de verschillen in jaartemperaturen. Dit vereist dan ook flexibele contracten.
  • Materieel: Standaardmaterieel voor maaien, schudden, harken en rapen. Soms maatwerk met de hand of klein materieel.
  • Maaihoogte: minimaal ca. 7 cm. om de groeipunt van het gras te beschermen.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
Risico’s
  • Deze methode heeft samen met tweemaal maaien de minste nadelige gevolgen. Wel bestaat de kans dat de zode beschadigd kan raken door het materieel. Te zwaar materieel en vaste rijroutes leiden tot insporingen in het talud, vergelijkbaar met schapenpaadjes. Ook kan er schade aan de bodemstructuur ontstaan als met te zware machines op vochtige/natte terreinen wordt gereden. Net als bij de andere methoden gaat het maaiwerk ten koste van insecten.
  • Onvoldoende maaien kan leiden tot ruigte en tot houtopslag, met name langs rasters en in slecht maaibare hoeken bij opritten e.d.. Incidentele slip- en rijsporen leiden tot kale plekken die gevoelig zijn voor onkruid groot en onkruid klein. In het algemeen verdwijnen die weer bij volgende maaibeurten. Soms is tijdelijk intensief maaien nodig. Het niet volledige afvoeren van maaisel leidt tot afdekking en daardoor tot verstikking van de zode. Ongelijk maaien kan ook kale plekken opleveren.
Maaisel
  • In dit maaisel zit waarschijnlijk een hoog aandeel bijzondere soorten. Dat maakt het geschikt voor hooitransplantatie.
  • De lage voedingswaarde en het hoge vezelgehalte maakt het geschikt voor bepaalde vormen van veevoer. Let wel op de aanwezigheid van Jakobskruiskruid.
2x maaien en afvoeren
Maaivorm2x maaien + afvoeren
Definitie

De grasbekleding wordt twee keer per jaar gemaaid, het maaisel blijft 3-10 dagen liggen en wordt daarna afgevoerd.

Andere term: hooilandbeheer

Effect
  • Doel

Deze maaivorm wordt gezien als de optimale vorm van onderhoud voor het ontwikkelen en in stand houden van een erosiebestendige grasbekleding onder normale omstandigheden. De lengte van het gewas wordt niet beperkt vanwege een functie, het gras mag maximaal uitgroeien en bereikt min of meer zijn natuurlijke lengte. De soorten kunnen tot volle bloei en zaadzetting komen, mits rekening wordt gehouden met de bloeitijdstippen, fauna kan hiervan profiteren. Komt algemeen voor op waterkeringen omdat het goed aansluit bij de waterstaatkundige eisen en een bijdrage levert aan ecologische doelstellingen.

  • Gewas

Het effect op de grasbekleding is dat een tamelijk homogene vegetatie ontstaat van gelijke ontwikkeling en samenstelling op een bepaalde standplaats. Homogeen wil niet zeggen: eentonig. Er kan een zeer grote soortenrijkdom aanwezig zijn met vele tientallen soorten per proefvak van 25 m2 [Bronsveld e.a. 2015].

Als de standplaats varieert zal ook het gewas zich anders ontwikkelen. De vegetatie groeit in het voorjaar en de vroege zomer door tot een hoog opgaande dicht begroeide zode, met planten die tot ruim boven de 1 meter kunnen doorschieten. De groei zal in de tweede groeiperiode minder fors zijn. De bloei en de zaadzetting kan bij deze beheervorm binnen de twee groeiperiodes optimaal zijn, mits het maaitijdstip hierop is afgestemd. Zelfs na de tweede maaibeurt kan in het najaar bloei optreden, afhankelijk van het maaitijdstip en de temperaturen.

De doorworteling van het gewas kan zich goed ontwikkelen in de breedte en de diepte zolang het maaisel elke keer wordt afgevoerd.

In het algemeen zal bij de natuurlijke bodemvruchtbaarheid van kleigrond, die 6-7 ton droge stof/ha/jaar produceert, een onderhoudsfrequentie van tweemaal per jaar vereist zijn [Fliervoet, 1992].

  • Flora en Fauna

Deze beheervorm kan leiden tot een hoge ecologische waarde van de grasmat, afhankelijk van de standplaats. Het afvoeren leidt tot verschraling, en schralere bodems bieden ruimte voor ontwikkeling van meer vegetatiesoorten. Fauna heeft de tijd om zich terug te nestelen in de graszode omdat maaisel enkele dagen blijft liggen. Toch leidt ook cyclomaaien tot forse insectensterfte. Bij een onderzoek naar de sterfte van rupsen van dagvlinders overleefde 40% maaien en afvoeren met een cyclomaaier. Bij klepelbeheer is dit slechts 6% en bij gebruik van de maaizuigcombinatie 8%. [Tijsma et al, 2017] Andere studies spreken over 20% sterfte bij gebruik van een messenbalk, bij de cyclomaaier uiteenlopende waarden van 5-62% en tot meer dan 80% bij klepelmaaien. Bij een maaihoogte van 7-8 cm kan de sterfte van vegetatie bewonende insecten 5 keer hoger zijn dan bij een maaihoogte van 12 cm.  [De Jong&Spijker, 2017].

Uitvoering
  • Frequentie: In het algemeen zal bij de natuurlijke bodemvruchtbaarheid van kleigrond, die 6-7 ton droge stof/ha/jaar produceert, een onderhoudsfrequentie van tweemaal per jaar vereist zijn [ Fliervoet, 1992]. In principe jaarlijks terugkerend op dezelfde locatie op hetzelfde tijdstip dezelfde maatregel uitvoeren voor het faunavriendelijk beheer.
  • Soms kan de vegetatie al minder biomassa bevatten en is het misschien mogelijk eenmaal per jaar te maaien en af te voeren. In de overgangsfase is het mogelijk de tweede maaibeurt wel te maaien, maar omdat er nauwelijks maaisel is, kan dat maaisel blijven liggen. Voorwaarde is dat die niet tot afdekking en verstikking leidt. Het blijkt in de praktijk niet altijd gemakkelijk te bepalen waar de grens ligt tussen 1 en 2 maal per jaar maaien. Bij het bermbeheer wordt daarom de volgende vuistregel gebruikt: is de begroeiing omstreeks half juni hoger dan ongeveer 50 cm, dan 2 maal maaien. Het gaat hierbij om de gemiddelde hoogte van de grasmassa, er bovenuit stekende pluimen en aren tellen niet mee. [Boer&Schils, 2011]
  • Tijdstip: Het beheerdoel bepaalt het maaitijdstip. Beheer gericht op vermindering van de biomassa en grasproductie vraagt een tijdstip vroeger in het jaar, medio mei. Regulier maaibeheer vindt plaats tussen medio juni en medio juli. De najaarsmaaibeurt na medio augustus. Als vergroting van de biodiversiteit meespeelt, worden de maaitijdstippen beter afgestemd op de bloei en zaadzetting, dit vereist dan ook flexibele contracten.
  • Materieel: Standaardmaterieel voor maaien, schudden, harken en rapen.
  • Maaihoogte: minimaal ca. 7 cm. om de groeipunt van het gras te beschermen.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
Risico’s
  • Deze methode heeft de minste nadelige gevolgen. Wel bestaat de kans dat de zode beschadigd kan raken door het materieel. Te zwaar materieel, herhaald terugkomen en vaste rijroutes leiden tot insporingen in het talud, vergelijkbaar met schapenpaadjes. Ook kan er schade aan de bodemstructuur ontstaan als met te zware machines op vochtige/natte terreinen wordt gereden. Net als bij de andere methoden gaat het maaiwerk ten koste van insecten.
  • Onvoldoende maaien kan leiden tot ruigte en tot houtopslag, met name langs rasters en in slecht maaibare hoeken bij opritten e.d.. Soms is daarom tijdelijk intensiever maaien nodig. Incidentele slip- en rijsporen leiden tot kale plekken die gevoelig zijn voor onkruid groot en onkruid klein. In het algemeen verdwijnen die weer bij volgende maaibeurten. Het niet volledige afvoeren van maaisel leidt tot afdekking en daardoor tot verstikking van de zode. Ongelijk maaien kan ook kale plekken opleveren.
Maaisel
  • Het maaisel kan onder droge omstandigheden worden vermarkt als veevoer, of als strooisel voor stallen.
  • Soortenrijk maaisel is geschikt voor hooitransplantatie, met dat stelt aanvullende eisen aan de methoden.
  • Nat maaisel is bruikbaar binnen circulair terreinbeheer.
Maaivorm2x maaien + afvoeren
Definitie

De grasbekleding wordt twee keer per jaar gemaaid, het maaisel blijft 3-10 dagen liggen en wordt daarna afgevoerd.

Andere term: hooilandbeheer

Effect
  • Doel

Deze maaivorm wordt gezien als de optimale vorm van onderhoud voor het ontwikkelen en in stand houden van een erosiebestendige grasbekleding onder normale omstandigheden. De lengte van het gewas wordt niet beperkt vanwege een functie, het gras mag maximaal uitgroeien en bereikt min of meer zijn natuurlijke lengte. De soorten kunnen tot volle bloei en zaadzetting komen, mits rekening wordt gehouden met de bloeitijdstippen, fauna kan hiervan profiteren. Komt algemeen voor op waterkeringen omdat het goed aansluit bij de waterstaatkundige eisen en een bijdrage levert aan ecologische doelstellingen.

  • Gewas

Het effect op de grasbekleding is dat een tamelijk homogene vegetatie ontstaat van gelijke ontwikkeling en samenstelling op een bepaalde standplaats. Homogeen wil niet zeggen: eentonig. Er kan een zeer grote soortenrijkdom aanwezig zijn met vele tientallen soorten per proefvak van 25 m2 [Bronsveld e.a. 2015].

Als de standplaats varieert zal ook het gewas zich anders ontwikkelen. De vegetatie groeit in het voorjaar en de vroege zomer door tot een hoog opgaande dicht begroeide zode, met planten die tot ruim boven de 1 meter kunnen doorschieten. De groei zal in de tweede groeiperiode minder fors zijn. De bloei en de zaadzetting kan bij deze beheervorm binnen de twee groeiperiodes optimaal zijn, mits het maaitijdstip hierop is afgestemd. Zelfs na de tweede maaibeurt kan in het najaar bloei optreden, afhankelijk van het maaitijdstip en de temperaturen.

De doorworteling van het gewas kan zich goed ontwikkelen in de breedte en de diepte zolang het maaisel elke keer wordt afgevoerd.

In het algemeen zal bij de natuurlijke bodemvruchtbaarheid van kleigrond, die 6-7 ton droge stof/ha/jaar produceert, een onderhoudsfrequentie van tweemaal per jaar vereist zijn [Fliervoet, 1992].

  • Flora en Fauna

Deze beheervorm kan leiden tot een hoge ecologische waarde van de grasmat, afhankelijk van de standplaats. Het afvoeren leidt tot verschraling, en schralere bodems bieden ruimte voor ontwikkeling van meer vegetatiesoorten. Fauna heeft de tijd om zich terug te nestelen in de graszode omdat maaisel enkele dagen blijft liggen. Toch leidt ook cyclomaaien tot forse insectensterfte. Bij een onderzoek naar de sterfte van rupsen van dagvlinders overleefde 40% maaien en afvoeren met een cyclomaaier. Bij klepelbeheer is dit slechts 6% en bij gebruik van de maaizuigcombinatie 8%. [Tijsma et al, 2017] Andere studies spreken over 20% sterfte bij gebruik van een messenbalk, bij de cyclomaaier uiteenlopende waarden van 5-62% en tot meer dan 80% bij klepelmaaien. Bij een maaihoogte van 7-8 cm kan de sterfte van vegetatie bewonende insecten 5 keer hoger zijn dan bij een maaihoogte van 12 cm.  [De Jong&Spijker, 2017].

Uitvoering
  • Frequentie: In het algemeen zal bij de natuurlijke bodemvruchtbaarheid van kleigrond, die 6-7 ton droge stof/ha/jaar produceert, een onderhoudsfrequentie van tweemaal per jaar vereist zijn [ Fliervoet, 1992]. In principe jaarlijks terugkerend op dezelfde locatie op hetzelfde tijdstip dezelfde maatregel uitvoeren voor het faunavriendelijk beheer.
  • Soms kan de vegetatie al minder biomassa bevatten en is het misschien mogelijk eenmaal per jaar te maaien en af te voeren. In de overgangsfase is het mogelijk de tweede maaibeurt wel te maaien, maar omdat er nauwelijks maaisel is, kan dat maaisel blijven liggen. Voorwaarde is dat die niet tot afdekking en verstikking leidt. Het blijkt in de praktijk niet altijd gemakkelijk te bepalen waar de grens ligt tussen 1 en 2 maal per jaar maaien. Bij het bermbeheer wordt daarom de volgende vuistregel gebruikt: is de begroeiing omstreeks half juni hoger dan ongeveer 50 cm, dan 2 maal maaien. Het gaat hierbij om de gemiddelde hoogte van de grasmassa, er bovenuit stekende pluimen en aren tellen niet mee. [Boer&Schils, 2011]
  • Tijdstip: Het beheerdoel bepaalt het maaitijdstip. Beheer gericht op vermindering van de biomassa en grasproductie vraagt een tijdstip vroeger in het jaar, medio mei. Regulier maaibeheer vindt plaats tussen medio juni en medio juli. De najaarsmaaibeurt na medio augustus. Als vergroting van de biodiversiteit meespeelt, worden de maaitijdstippen beter afgestemd op de bloei en zaadzetting, dit vereist dan ook flexibele contracten.
  • Materieel: Standaardmaterieel voor maaien, schudden, harken en rapen.
  • Maaihoogte: minimaal ca. 7 cm. om de groeipunt van het gras te beschermen.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
Risico’s
  • Deze methode heeft de minste nadelige gevolgen. Wel bestaat de kans dat de zode beschadigd kan raken door het materieel. Te zwaar materieel, herhaald terugkomen en vaste rijroutes leiden tot insporingen in het talud, vergelijkbaar met schapenpaadjes. Ook kan er schade aan de bodemstructuur ontstaan als met te zware machines op vochtige/natte terreinen wordt gereden. Net als bij de andere methoden gaat het maaiwerk ten koste van insecten.
  • Onvoldoende maaien kan leiden tot ruigte en tot houtopslag, met name langs rasters en in slecht maaibare hoeken bij opritten e.d.. Soms is daarom tijdelijk intensiever maaien nodig. Incidentele slip- en rijsporen leiden tot kale plekken die gevoelig zijn voor onkruid groot en onkruid klein. In het algemeen verdwijnen die weer bij volgende maaibeurten. Het niet volledige afvoeren van maaisel leidt tot afdekking en daardoor tot verstikking van de zode. Ongelijk maaien kan ook kale plekken opleveren.
Maaisel
  • Het maaisel kan onder droge omstandigheden worden vermarkt als veevoer, of als strooisel voor stallen.
  • Soortenrijk maaisel is geschikt voor hooitransplantatie, met dat stelt aanvullende eisen aan de methoden.
  • Nat maaisel is bruikbaar binnen circulair terreinbeheer.
Maai-zuigcombinatie
MaaivormMaai-zuigcombinatie 2-6x / jaar
Definitie

De grasbekleding wordt gemaaid door middel van klepelen en het maaisel wordt direct weggezogen.

Klepelen is het fijnmalen van ruige begroeiingen met behulp van snel ronddraaiende stalen klepels/messen die onderdeel uitmaken van een klepelbak. De pulp die wordt weggezogen, komt in een verzamelbak.

Effect
  • Doel

De maai-zuigcombinatie past de beheerder meestal toe op plekken waar het maaiwerk lastig is uit te voeren. De draagkracht van de grond is bijvoorbeeld onvoldoende waardoor het maaiwerk vanaf een naastgelegen strook wordt uitgevoerd. Of het talud is te steil of de werkruimte is te krap om het werk uit te voeren met maaibalk, hark/schudder en raapwagen. Of de wegbeheerder stelt hoge eisen aan de verkeersveiligheid en staat maar weinig werkgangen toe.

Ook kan maai-zuigbeheer kan een gerichte vorm zijn om zaden van ongewenste soorten af te voeren. Door de werkzaamheden uit te voeren net voor of tijdens de zaadzetting kan het grootste deel van de zaden worden onttrokken aan het gewas.

Een derde mogelijkheid is dat de beheerder met een maai-zuigcombinatie graszaad verzameld en direct weer verspreid op een andere locatie, zie hooitransplantatie.

  • Gewas

Het effect van deze vorm van beheer met 6 rondes per jaar is ruw, half lang gras. Dit ziet er verzorgd uit en biedt kansen om te wandelen en huisdieren uit te laten.

Ruw gras in combinatie met direct wegzuigen leidt tot een eentonige grasbekleding waarin andere soorten weinig kans hebben. Hierdoor resteert op termijn een vegetatie die ruim voor het vaste maai-zuigtijdstip tot bloei is gekomen of zaad heeft gezet. Of die door vegetatieve vermeerdering (uitlopers) uitbreidt.

Het gewaseffect van de vorm met 2 rondes per jaar is te vergelijken met 2x maaien en afvoeren.

Omdat alle organisch materiaal wordt afgevoerd zal het sneller leiden tot verschraling. De doorworteling is dan naar verwachting goed ontwikkeld.

  • Flora en fauna

Door het wegzuigen van het maaisel wordt de grond verschraald. Voor flora en fauna is wegzuigen nadelig, omdat veel zaden, voeding en leven direct wordt afgevoerd. Bij een onderzoek naar de sterfte van rupsen van dagvlinders overleefde 40% maaien en afvoeren met een cyclomaaier. Bij klepelbeheer is dit slechts 6% en bij gebruik van de maaizuigcombinatie 8%. [Tijsma et al, 2017] Andere studies spreken over 20% sterfte bij gebruik van een messenbalk, bij de cyclomaaier uiteenlopende waarden van 5-62% en tot meer dan 80% bij klepelmaaien [De Jong&Spijker, 2017].

De flora zal op termijn verarmen.

De methode kan incidenteel worden ingezet voor hooitransplantatie en zo bijdragen aan verspreiding van vegetatiesoorten.

Toch kan deze methode ook positieve resultaten opleveren. Bij een proef op dijken in Brabant ontdekten Bakker&Goorden [2008, p. 6-8] het volgende.

Door dijken gedurende 3 jaar te klepelen en het maaisel op te zuigen is de verruiging op dijken met Akkerdistel, Brandnetel en Ridderzuring met 75% teruggedrongen en is karakteristieke dijkflora teruggekeerd. Hoewel de onderzoekers vreesden dat met het opzuigen ook veel zaden van doelsoorten werden afgevoerd, bleek juist dat het de oude strooisellaag van de bodem verwijderde, zodat zaden die dieper in de bodem lagen opgeslagen, een kans kregen. Ook bracht het tweejaarlijks afvoeren van het maaisel door het opzuigen een verschraling teweeg, waardoor de ruigtesoorten het moeilijk kregen en doelsoorten de strijd aan konden gaan.

Na dit ontwikkelingsbeheer moet een instandhoudingsbeheer worden ingevoerd.

Ook een ervaring bij Waterschap Rivierenland bevestigt dat een eerste late maaibeurt na 15 juni met een maai-zuigcombinatie onder gunstige omstandigheden (zuidtalud, kalkrijk en niet te lutumrijk) tot een bijzondere soortensamenstelling kan leiden. Zo worden Wilde Marjolein, Veldsalie en Beemdkroon op dit kleine perceel in de driehoek tussen twee opritten aangetroffen.

Uitvoering
  • Frequentie: 2x – 6x per jaar
  • Tijdstip: op het tijdstip dat de andere functie dit vereist, bijv. verkeersveiligheid.
  • Materieel: maai-zuigcombinatie met klepelbak en transportwagen voor weggezogen maaisel. Stel de maaier op 10 cm. af zodat er meer insecten achterblijven [Boer&Schils, 2011].
  • Nadere afweging type maaier: Het principe van de maai-zuigcom­binatie wordt toegepast met klepel- en cirkelmaaiers. De laatste zijn te verkiezen.
  • Het zuigen kan direct of indirect zijn. Indirecte afzuiging verdient de voorkeur. Bij het directe principe bevindt de zuigmond zich namelijk kort achter de maai-eenheid en zuigt daarbij het maaisel van de bodem op. Hierbij wordt alles meegezogen wat zich op de bodem of tussen de stoppels bevindt. Bij de indirecte afzuiging daarentegen komt het afzuigsysteem niet in direct contact met de bodem. Daardoor is er minder kans om met het maaisel ook zaden, bodemdeeltjes en kleine bodemfauna mee op te zuigen. Bij een klepelbalk veroorzaken speciaal gevormde klepels een luchtstroom die het maaisel opzuigt en via een pijp wegblaast. Bij de cirkelmaaiers wekt een ventilator een transportluchtstroom op om het maaisel weg te zuigen en in de opvangwagen te blazen.
  • De combinatie van cirkelmaaier met indirecte afzuiging is dus de beste onder de maaizuigcombinaties. Deze toestellen zijn uitgerust met 2 schijven, waarop een slagmes is bevestigd. Die maaien het gewas af en be­wegen het naar het centrum. Een rotor verkleint vervolgens het maaisel dat pas dan opgezogen wordt [Vervliet, 2006].

Bij het inzetten van deze machines dient een aantal zaken goed in de gaten gehouden te worden. Zo weegt een klepelmaaier met afzuiginstallatie vol geladen al gauw 25 ton waardoor bij regenachtig weer al snel de kans bestaat op insporing/verdichting van de dijk. Maar ook financieel is het interessant om bij droog weer te maaien omdat dan het gewicht van het af te voeren maaisel veel lager is. Alleen al het klepelen en afvoeren in de middag scheelt 20% in gewicht ten opzichte van hetzelfde werk in de ochtend (als er nog dauw op het gras zit). 

[Bakker&Goorden, 2008 (p 6-8)]

  • Maaihoogte: standaard hoogte 7-10 cm.Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
  • Voordelen van deze methode zijn de kostenefficiëntie, met name door de beperking van de maaiwerkzaamheden tot één werkgang.
Risico’s
  • Grote nadelen zijn er voor de flora en fauna: er ontstaat grote schade aan de aanwezige soorten en het voortbestaan wordt belemmerd door het grootschalig afvoeren van levend materiaal. Nadelen voor de verwerkingsmogelijkheden: zie onderstaand.
  • Incidentele slip- en rijsporen leiden tot open plekken die gevoelig zijn voor de minder gewenste soorten. In het algemeen verdwijnen die weer bij volgende maaibeurten. Te zwaar materieel en vaste rijroutes leiden tot insporingen in het talud. Ook kan er schade aan de bodemstructuur ontstaan als met te zware machines op vochtige/natte terreinen wordt gereden.
Maaisel
  • Het verse maaisel bestaat voor 90% uit water. Dat betekent dat bij direct afvoeren een veel grotere masse materiaal getransporteerd en verwerkt moet worden [Boer&Schils, 2011].
  •  De verwerkingsmogelijkheden van het vrijkomende maaisel zijn anders dan bij hoogwaardiger hooi. Het moet meestal worden afgevoerd als composteerbaar afval. Maar aan (berm)maaisel waar deze methode veelal wordt toegepast, zitten meer haken en ogen die we nu verder buiten beschouwing laten.
  • Het maaisel dat gewonnen wordt met maai-zuigen kan incidenteel ingezet worden voorhooitransplantatie.
MaaivormMaai-zuigcombinatie 2-6x / jaar
Definitie

De grasbekleding wordt gemaaid door middel van klepelen en het maaisel wordt direct weggezogen.

Klepelen is het fijnmalen van ruige begroeiingen met behulp van snel ronddraaiende stalen klepels/messen die onderdeel uitmaken van een klepelbak. De pulp die wordt weggezogen, komt in een verzamelbak.

Effect
  • Doel

De maai-zuigcombinatie past de beheerder meestal toe op plekken waar het maaiwerk lastig is uit te voeren. De draagkracht van de grond is bijvoorbeeld onvoldoende waardoor het maaiwerk vanaf een naastgelegen strook wordt uitgevoerd. Of het talud is te steil of de werkruimte is te krap om het werk uit te voeren met maaibalk, hark/schudder en raapwagen. Of de wegbeheerder stelt hoge eisen aan de verkeersveiligheid en staat maar weinig werkgangen toe.

Ook kan maai-zuigbeheer kan een gerichte vorm zijn om zaden van ongewenste soorten af te voeren. Door de werkzaamheden uit te voeren net voor of tijdens de zaadzetting kan het grootste deel van de zaden worden onttrokken aan het gewas.

Een derde mogelijkheid is dat de beheerder met een maai-zuigcombinatie graszaad verzameld en direct weer verspreid op een andere locatie, zie hooitransplantatie.

  • Gewas

Het effect van deze vorm van beheer met 6 rondes per jaar is ruw, half lang gras. Dit ziet er verzorgd uit en biedt kansen om te wandelen en huisdieren uit te laten.

Ruw gras in combinatie met direct wegzuigen leidt tot een eentonige grasbekleding waarin andere soorten weinig kans hebben. Hierdoor resteert op termijn een vegetatie die ruim voor het vaste maai-zuigtijdstip tot bloei is gekomen of zaad heeft gezet. Of die door vegetatieve vermeerdering (uitlopers) uitbreidt.

Het gewaseffect van de vorm met 2 rondes per jaar is te vergelijken met 2x maaien en afvoeren.

Omdat alle organisch materiaal wordt afgevoerd zal het sneller leiden tot verschraling. De doorworteling is dan naar verwachting goed ontwikkeld.

  • Flora en fauna

Door het wegzuigen van het maaisel wordt de grond verschraald. Voor flora en fauna is wegzuigen nadelig, omdat veel zaden, voeding en leven direct wordt afgevoerd. Bij een onderzoek naar de sterfte van rupsen van dagvlinders overleefde 40% maaien en afvoeren met een cyclomaaier. Bij klepelbeheer is dit slechts 6% en bij gebruik van de maaizuigcombinatie 8%. [Tijsma et al, 2017] Andere studies spreken over 20% sterfte bij gebruik van een messenbalk, bij de cyclomaaier uiteenlopende waarden van 5-62% en tot meer dan 80% bij klepelmaaien [De Jong&Spijker, 2017].

De flora zal op termijn verarmen.

De methode kan incidenteel worden ingezet voor hooitransplantatie en zo bijdragen aan verspreiding van vegetatiesoorten.

Toch kan deze methode ook positieve resultaten opleveren. Bij een proef op dijken in Brabant ontdekten Bakker&Goorden [2008, p. 6-8] het volgende.

Door dijken gedurende 3 jaar te klepelen en het maaisel op te zuigen is de verruiging op dijken met Akkerdistel, Brandnetel en Ridderzuring met 75% teruggedrongen en is karakteristieke dijkflora teruggekeerd. Hoewel de onderzoekers vreesden dat met het opzuigen ook veel zaden van doelsoorten werden afgevoerd, bleek juist dat het de oude strooisellaag van de bodem verwijderde, zodat zaden die dieper in de bodem lagen opgeslagen, een kans kregen. Ook bracht het tweejaarlijks afvoeren van het maaisel door het opzuigen een verschraling teweeg, waardoor de ruigtesoorten het moeilijk kregen en doelsoorten de strijd aan konden gaan.

Na dit ontwikkelingsbeheer moet een instandhoudingsbeheer worden ingevoerd.

Ook een ervaring bij Waterschap Rivierenland bevestigt dat een eerste late maaibeurt na 15 juni met een maai-zuigcombinatie onder gunstige omstandigheden (zuidtalud, kalkrijk en niet te lutumrijk) tot een bijzondere soortensamenstelling kan leiden. Zo worden Wilde Marjolein, Veldsalie en Beemdkroon op dit kleine perceel in de driehoek tussen twee opritten aangetroffen.

Uitvoering
  • Frequentie: 2x – 6x per jaar
  • Tijdstip: op het tijdstip dat de andere functie dit vereist, bijv. verkeersveiligheid.
  • Materieel: maai-zuigcombinatie met klepelbak en transportwagen voor weggezogen maaisel. Stel de maaier op 10 cm. af zodat er meer insecten achterblijven [Boer&Schils, 2011].
  • Nadere afweging type maaier: Het principe van de maai-zuigcom­binatie wordt toegepast met klepel- en cirkelmaaiers. De laatste zijn te verkiezen.
  • Het zuigen kan direct of indirect zijn. Indirecte afzuiging verdient de voorkeur. Bij het directe principe bevindt de zuigmond zich namelijk kort achter de maai-eenheid en zuigt daarbij het maaisel van de bodem op. Hierbij wordt alles meegezogen wat zich op de bodem of tussen de stoppels bevindt. Bij de indirecte afzuiging daarentegen komt het afzuigsysteem niet in direct contact met de bodem. Daardoor is er minder kans om met het maaisel ook zaden, bodemdeeltjes en kleine bodemfauna mee op te zuigen. Bij een klepelbalk veroorzaken speciaal gevormde klepels een luchtstroom die het maaisel opzuigt en via een pijp wegblaast. Bij de cirkelmaaiers wekt een ventilator een transportluchtstroom op om het maaisel weg te zuigen en in de opvangwagen te blazen.
  • De combinatie van cirkelmaaier met indirecte afzuiging is dus de beste onder de maaizuigcombinaties. Deze toestellen zijn uitgerust met 2 schijven, waarop een slagmes is bevestigd. Die maaien het gewas af en be­wegen het naar het centrum. Een rotor verkleint vervolgens het maaisel dat pas dan opgezogen wordt [Vervliet, 2006].

Bij het inzetten van deze machines dient een aantal zaken goed in de gaten gehouden te worden. Zo weegt een klepelmaaier met afzuiginstallatie vol geladen al gauw 25 ton waardoor bij regenachtig weer al snel de kans bestaat op insporing/verdichting van de dijk. Maar ook financieel is het interessant om bij droog weer te maaien omdat dan het gewicht van het af te voeren maaisel veel lager is. Alleen al het klepelen en afvoeren in de middag scheelt 20% in gewicht ten opzichte van hetzelfde werk in de ochtend (als er nog dauw op het gras zit). 

[Bakker&Goorden, 2008 (p 6-8)]

  • Maaihoogte: standaard hoogte 7-10 cm.Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
  • Voordelen van deze methode zijn de kostenefficiëntie, met name door de beperking van de maaiwerkzaamheden tot één werkgang.
Risico’s
  • Grote nadelen zijn er voor de flora en fauna: er ontstaat grote schade aan de aanwezige soorten en het voortbestaan wordt belemmerd door het grootschalig afvoeren van levend materiaal. Nadelen voor de verwerkingsmogelijkheden: zie onderstaand.
  • Incidentele slip- en rijsporen leiden tot open plekken die gevoelig zijn voor de minder gewenste soorten. In het algemeen verdwijnen die weer bij volgende maaibeurten. Te zwaar materieel en vaste rijroutes leiden tot insporingen in het talud. Ook kan er schade aan de bodemstructuur ontstaan als met te zware machines op vochtige/natte terreinen wordt gereden.
Maaisel
  • Het verse maaisel bestaat voor 90% uit water. Dat betekent dat bij direct afvoeren een veel grotere masse materiaal getransporteerd en verwerkt moet worden [Boer&Schils, 2011].
  •  De verwerkingsmogelijkheden van het vrijkomende maaisel zijn anders dan bij hoogwaardiger hooi. Het moet meestal worden afgevoerd als composteerbaar afval. Maar aan (berm)maaisel waar deze methode veelal wordt toegepast, zitten meer haken en ogen die we nu verder buiten beschouwing laten.
  • Het maaisel dat gewonnen wordt met maai-zuigen kan incidenteel ingezet worden voorhooitransplantatie.
Gazonbeheer
MaaivormGazonbeheer
DefinitieGazonbeheer bestaat uit maaibeheer waarbij 6 tot 16 maal per jaar wordt gemaaid en waarbij het maaisel niet wordt afgevoerd.
Effect
  • Doel:

Gazonbeheer wordt veelal toegepast als andere functies dan veiligheid op een kering van belang zijn. Vaak vraagt recreatief medegebruik om kort gras. Gazonbeheer wordt ook uitgevoerd vanwege het verzorgde uiterlijk in bewoond gebied. Het wordt meestal toegepast op percelen met kleine omvang. Op gazon wordt soms kunstmest toegepast.

  • Gewas:

Gazonbeheer leidt tot een soortenarme beemdgras-raaigrasweide met zeer kort gewas, slechts enkele centimeters hoog. Het wortelstelsel vormt een dicht maar ondiep wortelpakket, geconcentreerd in de bovenste 5 cm [TAW, 1998].

Het maaisel wordt niet afgevoerd, wat leidt tot verrijking van de grond wat weer zorgt voor een verminderde diversiteit. Hierdoor bestaat de kans op éénsoortige wortelvormen.

  • Flora en Fauna

Flora en fauna hebben weinig kansen bij dit type beheer.

Gazons bestaan meestal uit slechts enkele grassoorten die speciaal voor gazons gekweekt worden, zoals Gewoon struisgras, Roodzwenkgras en Engels raaigras. Bij minder intensief beheer en geen bemesting kan zich in een gazon na verloop van tijd een gevarieerdere begroeiing ontwikkelen, met bijvoorbeeld Madeliefje, Paardenbloem en Draadereprijs. In weinig betreden stukken kan Haakmos massaal optreden. In een gazon met een gevarieerdere begroeiing kunnen diverse soorten voorkomen die in cultuurgraslanden algemeen zijn zoals Veldzuring, Pinksterbloem, Gewone brunel, Herfstleeuwentand of Gewoon biggenkruid.

Uitvoering
  • Frequentie: 6-16x per jaar
  • Tijdstip: jaarrond zolang het gras groeit.
  • Materieel: gazonmaaiers in soorten en maten, soms met opvangbak voor maaisel.
  • Maaihoogte: 2-5 cm.
  • Bemesting: blijft meestal achterwege en voedingsstoffen komen deels terug in de zode door het verteren van het maaisel in de zode. Bewoners gebruiken soms wel gazonmest om mos en andere problemen te bestrijden.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen. Omdat er jaarrond wordt gemaaid, is er vrijwel geen kans op beschermde soorten.
Risico’s
  • Gazonbeheer ziet er verzorgd uit en biedt volop kansen voor medegebruik als wandel- of speelveld.
  • Een gazon is minder optimaal voor de waterstaatkundige eis. Ondanks dat een gazon een gesloten zode vormt en niet direct slecht uit de golfoverslagproeven kwam, is deze zode minder gunstig voor waterstaatkundige doelstellingen. De doorworteling naar diepere lagen is niet goed ontwikkeld.
  • Gazonbeheer geeft een aanzienlijke kans op mosgroei en op een minder sterke zode doordat de doorworteling gering is.
Maaisel
  • Doordat zeer vaak wordt gemaaid blijft de hoeveelheid maaisel per maaibeurt gering. Het verteert ter plaatse. Soms opgevangen en afgevoerd.
  • Bij gazonbeheer door aanwonenden bestaat de kans dat het maaisel wordt verzameld en gestort op een andere locatie op de waterkering. Soms verspreid in hoog gras aan de andere zijde. Daar leidt het tot verstikking en verrijking.
MaaivormGazonbeheer
DefinitieGazonbeheer bestaat uit maaibeheer waarbij 6 tot 16 maal per jaar wordt gemaaid en waarbij het maaisel niet wordt afgevoerd.
Effect
  • Doel:

Gazonbeheer wordt veelal toegepast als andere functies dan veiligheid op een kering van belang zijn. Vaak vraagt recreatief medegebruik om kort gras. Gazonbeheer wordt ook uitgevoerd vanwege het verzorgde uiterlijk in bewoond gebied. Het wordt meestal toegepast op percelen met kleine omvang. Op gazon wordt soms kunstmest toegepast.

  • Gewas:

Gazonbeheer leidt tot een soortenarme beemdgras-raaigrasweide met zeer kort gewas, slechts enkele centimeters hoog. Het wortelstelsel vormt een dicht maar ondiep wortelpakket, geconcentreerd in de bovenste 5 cm [TAW, 1998].

Het maaisel wordt niet afgevoerd, wat leidt tot verrijking van de grond wat weer zorgt voor een verminderde diversiteit. Hierdoor bestaat de kans op éénsoortige wortelvormen.

  • Flora en Fauna

Flora en fauna hebben weinig kansen bij dit type beheer.

Gazons bestaan meestal uit slechts enkele grassoorten die speciaal voor gazons gekweekt worden, zoals Gewoon struisgras, Roodzwenkgras en Engels raaigras. Bij minder intensief beheer en geen bemesting kan zich in een gazon na verloop van tijd een gevarieerdere begroeiing ontwikkelen, met bijvoorbeeld Madeliefje, Paardenbloem en Draadereprijs. In weinig betreden stukken kan Haakmos massaal optreden. In een gazon met een gevarieerdere begroeiing kunnen diverse soorten voorkomen die in cultuurgraslanden algemeen zijn zoals Veldzuring, Pinksterbloem, Gewone brunel, Herfstleeuwentand of Gewoon biggenkruid.

Uitvoering
  • Frequentie: 6-16x per jaar
  • Tijdstip: jaarrond zolang het gras groeit.
  • Materieel: gazonmaaiers in soorten en maten, soms met opvangbak voor maaisel.
  • Maaihoogte: 2-5 cm.
  • Bemesting: blijft meestal achterwege en voedingsstoffen komen deels terug in de zode door het verteren van het maaisel in de zode. Bewoners gebruiken soms wel gazonmest om mos en andere problemen te bestrijden.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen. Omdat er jaarrond wordt gemaaid, is er vrijwel geen kans op beschermde soorten.
Risico’s
  • Gazonbeheer ziet er verzorgd uit en biedt volop kansen voor medegebruik als wandel- of speelveld.
  • Een gazon is minder optimaal voor de waterstaatkundige eis. Ondanks dat een gazon een gesloten zode vormt en niet direct slecht uit de golfoverslagproeven kwam, is deze zode minder gunstig voor waterstaatkundige doelstellingen. De doorworteling naar diepere lagen is niet goed ontwikkeld.
  • Gazonbeheer geeft een aanzienlijke kans op mosgroei en op een minder sterke zode doordat de doorworteling gering is.
Maaisel
  • Doordat zeer vaak wordt gemaaid blijft de hoeveelheid maaisel per maaibeurt gering. Het verteert ter plaatse. Soms opgevangen en afgevoerd.
  • Bij gazonbeheer door aanwonenden bestaat de kans dat het maaisel wordt verzameld en gestort op een andere locatie op de waterkering. Soms verspreid in hoog gras aan de andere zijde. Daar leidt het tot verstikking en verrijking.
Ruw gras (klepelen)
MaaivormRuw gras 6x
Definitie

De grasbekleding wordt gemaaid met klepelmaaier en het maaisel blijft achter.

Dit wordt ook wel klepelen genoemd.

Effect
  • Doel

De beheerder kiest voor ruw gras in verband met overige functies zoals stedelijk gebied, verkeer of recreatie. Ruw gras wordt vaak toegepast in wegbermen en vlakke percelen.

  • Gewas

Bij ruw gras wordt de lengte beperkt tot maximaal 20-25 cm. Het gaat om vegetaties met grassen en kruiden die beperkt door kunnen groeien. Doordat de voedingsstoffen voor planten niet worden afgevoerd ontstaat op de bodem een dikke strooisellaag van afgestorven plantenmateriaal. De bodem wordt verrijkt met vrijkomende mineralen uit de afbraak van organisch materiaal. Snelgroeiende soorten profiteren van het grote voedselaanbod en gaan domineren. De kieming van één- tot tweejarige soorten wordt door het dikke strooiselpakket verhinderd. Het soortenaantal neemt hierdoor af. Er ontstaat een soortenarme, door het uitbundig bloeiende Fluitekruid opvallende ruigte. Andere kenmerkende soorten zijn o.a. Akkerdistel, Grote brandnetel, Bereklauw en Kweek. [Hazebroek&Sprangers, 2002]. Ook is er kans op afname van doorworteling en kale plekken. Mede door een hoog humusgehalte en losse grondstructuur is dit slecht voor erosiebestendigheid van de grasmat. Doordat het afgestorven maaisel verdamping van bodemvocht tegengaat en zelf een groot vochthoudend vermogen heeft, komen in deze gemeenschap vaak een aantal vochtindicerende soorten voor als Echte valeriaan, Koninginnekruid en Riet [Van der Zee, 1992].

  • Flora en Fauna

Deze beheervorm leidt tot weinig diversiteit. Percelen met ruw gras zullen geen bijzondere platensoorten bevatten. Enkele ruigtesoorten vormen wel een voedingsbron voor insecten. Bij een onderzoek naar de sterfte van rupsen van dagvlinders overleefde 40% maaien en afvoeren met een cyclomaaier. Bij klepelbeheer is dit slechts 6% en bij gebruik van de maaizuigcombinatie 8%. [Tijsma et al, 2017] Andere studies spreken over 20% sterfte bij gebruik van een messenbalk, bij de cyclomaaier uiteenlopende waarden van 5-62% en tot meer dan 80% bij klepelmaaien. Bij een maaihoogte van 7-8 cm kan de
sterfte van vegetatie bewonende insecten 5 keer hoger zijn dan bij een maaihoogte van 12 cm. [De Jong&Spijker, 2017]

Uitvoering
  • Frequentie: ca. 6x per jaar
  • Tijdstip: vanaf het voorjaar (april) tot het najaar (eind september)
  • Materieel: maaiers in vele soorten en maten die geen maaisel afvoeren.
  • Maaihoogte: 7-10 cm.
  • Bemesting: maaisel blijft meestal achter en voedingsstoffen komen deels terug in de zode door het verteren van het maaisel in de zode.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
Risico’s
  • Ruw gras ziet er verzorgd uit en biedt kansen om te wandelen en huisdieren uit te laten.
  • Ruw gras is minder optimaal voor de waterstaatkundige eis. Ondanks dat ruw gras visueel een gesloten zode vormt, is deze zode in bepaalde gevallen minder gunstig. De doorworteling naar diepere lagen is niet goed ontwikkeld, het hoge organisch stofgehalte en de vaak weinig verdichte grond kunnen leiden tot een losse zode met weinig samenhang.
  • Incidentele slip- en rijsporen leiden tot open plekken die gevoelig zijn voor de minder gewenste soorten. In het algemeen verdwijnen die weer bij volgende maaibeurten. Inzet van te zwaar materieel, herhaald terugkomen en vaste rijroutes leiden tot insporingen in het talud. Ook kan er schade aan de bodemstructuur ontstaan als met te zware machines op vochtige/natte terreinen wordt gereden. Door vaste wandelroutes ontstaan looppaadjes. Honden kunnen door muizenjacht graafschade veroorzaken met gaten tot zo’n 20 cm diep.
Maaisel
  • Maaisel blijft liggen en verteert ter plaatse. Dit leidt tot veel organische stof in de bodem. Maaien bij nat weer kan leiden tot samengeklonterde maaiselplakkaten die de onderliggende zode verstikken.
MaaivormRuw gras 6x
Definitie

De grasbekleding wordt gemaaid met klepelmaaier en het maaisel blijft achter.

Dit wordt ook wel klepelen genoemd.

Effect
  • Doel

De beheerder kiest voor ruw gras in verband met overige functies zoals stedelijk gebied, verkeer of recreatie. Ruw gras wordt vaak toegepast in wegbermen en vlakke percelen.

  • Gewas

Bij ruw gras wordt de lengte beperkt tot maximaal 20-25 cm. Het gaat om vegetaties met grassen en kruiden die beperkt door kunnen groeien. Doordat de voedingsstoffen voor planten niet worden afgevoerd ontstaat op de bodem een dikke strooisellaag van afgestorven plantenmateriaal. De bodem wordt verrijkt met vrijkomende mineralen uit de afbraak van organisch materiaal. Snelgroeiende soorten profiteren van het grote voedselaanbod en gaan domineren. De kieming van één- tot tweejarige soorten wordt door het dikke strooiselpakket verhinderd. Het soortenaantal neemt hierdoor af. Er ontstaat een soortenarme, door het uitbundig bloeiende Fluitekruid opvallende ruigte. Andere kenmerkende soorten zijn o.a. Akkerdistel, Grote brandnetel, Bereklauw en Kweek. [Hazebroek&Sprangers, 2002]. Ook is er kans op afname van doorworteling en kale plekken. Mede door een hoog humusgehalte en losse grondstructuur is dit slecht voor erosiebestendigheid van de grasmat. Doordat het afgestorven maaisel verdamping van bodemvocht tegengaat en zelf een groot vochthoudend vermogen heeft, komen in deze gemeenschap vaak een aantal vochtindicerende soorten voor als Echte valeriaan, Koninginnekruid en Riet [Van der Zee, 1992].

  • Flora en Fauna

Deze beheervorm leidt tot weinig diversiteit. Percelen met ruw gras zullen geen bijzondere platensoorten bevatten. Enkele ruigtesoorten vormen wel een voedingsbron voor insecten. Bij een onderzoek naar de sterfte van rupsen van dagvlinders overleefde 40% maaien en afvoeren met een cyclomaaier. Bij klepelbeheer is dit slechts 6% en bij gebruik van de maaizuigcombinatie 8%. [Tijsma et al, 2017] Andere studies spreken over 20% sterfte bij gebruik van een messenbalk, bij de cyclomaaier uiteenlopende waarden van 5-62% en tot meer dan 80% bij klepelmaaien. Bij een maaihoogte van 7-8 cm kan de
sterfte van vegetatie bewonende insecten 5 keer hoger zijn dan bij een maaihoogte van 12 cm. [De Jong&Spijker, 2017]

Uitvoering
  • Frequentie: ca. 6x per jaar
  • Tijdstip: vanaf het voorjaar (april) tot het najaar (eind september)
  • Materieel: maaiers in vele soorten en maten die geen maaisel afvoeren.
  • Maaihoogte: 7-10 cm.
  • Bemesting: maaisel blijft meestal achter en voedingsstoffen komen deels terug in de zode door het verteren van het maaisel in de zode.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
Risico’s
  • Ruw gras ziet er verzorgd uit en biedt kansen om te wandelen en huisdieren uit te laten.
  • Ruw gras is minder optimaal voor de waterstaatkundige eis. Ondanks dat ruw gras visueel een gesloten zode vormt, is deze zode in bepaalde gevallen minder gunstig. De doorworteling naar diepere lagen is niet goed ontwikkeld, het hoge organisch stofgehalte en de vaak weinig verdichte grond kunnen leiden tot een losse zode met weinig samenhang.
  • Incidentele slip- en rijsporen leiden tot open plekken die gevoelig zijn voor de minder gewenste soorten. In het algemeen verdwijnen die weer bij volgende maaibeurten. Inzet van te zwaar materieel, herhaald terugkomen en vaste rijroutes leiden tot insporingen in het talud. Ook kan er schade aan de bodemstructuur ontstaan als met te zware machines op vochtige/natte terreinen wordt gereden. Door vaste wandelroutes ontstaan looppaadjes. Honden kunnen door muizenjacht graafschade veroorzaken met gaten tot zo’n 20 cm diep.
Maaisel
  • Maaisel blijft liggen en verteert ter plaatse. Dit leidt tot veel organische stof in de bodem. Maaien bij nat weer kan leiden tot samengeklonterde maaiselplakkaten die de onderliggende zode verstikken.