Er is een keuze uit veel zadenmengsels. Volgens het WBI2017 is voor dijken een goede wintervaste grasmat gewenst. Goede zodevormers moeten daarom een belangrijke plaats in het mengsel innemen.
Omdat de vochtvoorziening op dijken niet optimaal is, zijn droogtetolerante soorten als roodzwenkgras en veldbeemdgras vaak in traditionele dijkenmengsels opgenomen [Grasgids 2019]. Actuele maatschappelijke en ecologische ontwikkeling leiden tot keuzes voor soortenrijke mengsels.
We gaan onderstaand in op:
Op andere pagina’s staat informatie over:
Het citaat van Fliervoet uit 1992 hieronder is nog steeds van kracht. Zijn pleidooi voor soortenrijkere vegetaties vullen we onderstaand in bij de soortenrijke mengsels.
Een standaard graszaadmengsel van de Rassenlijst van Landbouwgewassen heeft als voordeel dat een dergelijk zaadmengsel altijd de vereiste samenstelling heeft en dat de kwaliteit ervan betrouwbaar is. Deze graszaadmengsels garanderen in het algemeen een goed resultaat als bodem en weersomstandigheden geschikt zijn voor het betreffende mengsel. De jonge dijkvegetatie zal in het begin bijna uitsluitende bestaan uit de paar ingezaaide cultuurgrassen en veelal eenjarige akkeronkruiden. Na de eerste of een extra maaibeurt verdwijnen de eenjarige en blijven de ingezaaide cultuurgrassen over die lange tijd zeer dominant kunnen blijven. De ontwikkeling van grasland met een meer gevarieerde samenstelling van grassen en kruiden is afhankelijk van de vestigingsmogelijkheden van andere soorten uit de omgeving en bij het terugzetten van de bovengrond uit de zaadvoorraad in de bodem. Door afhankelijk van het tijdstip van inzaaien zo weinig mogelijk zaad te gebruiken kan de ontwikkeling van een gevarieerde vegetatie enigszins worden bevorderd. In de praktijk heeft het snel verkrijgen van een bodembedekkende vegetatie meestal de eerste prioriteit, terwijl de samenstelling op de tweede plaats komt. (…) De keuze voor een bepaald graszaadmengsel wordt hoofdzakelijk bepaald door de opkomstsnelheid in relatie tot het tijdstip van inzaaien, de belasting van het talud, de standvastigheid van de ingezaaide grassoorten. Een beperking van de grasproductiviteit biedt voordelen bij het maaibeheer: minder productie leidt tot minder maaikosten. [Fliervoet, 1992, p.25-26].
De Delta (D) zaadmengsels zijn al tientallen jaren standaard graszaadmengsels voor de inzaai of doorzaai op dijken. De exacte samenstelling is nooit strikt omschreven waardoor er enige variatie bestaat tussen pakketten die leveranciers aanbieden.
Twee noten hierbij:
Doorgaans bevatten de mengsels een hoog aandeel Engels raaigras (Lolium perenne) voor een snelle ontwikkeling van de grasmat en Rood zwenkgras (Festuca rubra) dat dieper wortelt in de toplaag. Ook is Veldbeemdgras (Poa pratensis) goed vertegenwoordigd in de mengsels. Bij een geringe voedselrijkdom zal het Engels raaigras verdrongen worden door het Rood zwenkgras [Grasgids 2019]. De samenstelling van de mengsels verschilt ook voor variëteiten die per soort gebruikt worden. Voor Engels raaigras bestaan al tientallen varianten, toegespitst op specifieke landbouwkenmerken.
Het is raadzaam de leverancier nadere specificatie van deze mengsels voor dijken mee te geven:
De standaard mengsels D1 en D2 leveren een relatief snel positief resultaat op in de vorm van een relatief goede bedekking en kunnen dus prima volstaan als inzaaimengsel in september. De soorten ontwikkelen zich op korte termijn voldoende en hebben ook op langere termijn een goede erosiebestendigheid. De doorworteling in de zode zal beperkt zijn het eerste winterseizoen, maar er zijn sowieso weinig soorten in staat in deze korte periode een uitgebreid en krachtig wortelstelsel te ontwikkelen. Op lange termijn kunnen andere gras- en plantensoorten deze D1- en D2-soorten vervangen of terugdringen.
Alternatieven zijn het mengsel BTK 1100 (snelle vestiging), BG5 (snelle bodembedekking en klaver t.b.v. stikstof), BG11 (ook snelle bedekking en moeilijkere omstandigheden op veengrond en zware kleigrond) en diverse grassen-kruidenmengsels die worden aangeboden door verschillende leveranciers. BG5 en BG11 hebben voor dijken een lagere standvastigheid (droogteresistentie) [Hazebroek&Sprangers, 2002].
Op de pagina Karakteristieken van veel gebruikte grassen is beknopte informatie over onderstaande veel gebruikte standaard soorten te vinden.
D1 (weide) veel voorkomende samenstelling | D2_(hooi) veel voorkomende samenstelling | BG11 (info Barenbrug) | BG5 (info Barenbrug) | BTK 1100 (info Barenbrug) |
40% Engels raaigras (voedertype) 25% Veldbeemdgras 15% Roodzwenk – fijn 10% Roodzwenk – fors 10% Witte klaver | 10% Engels raaigras 30% Veldbeemdgras 30% Roodzwenk – fijn 30% Roodzwenk – fors | 36% Engels raaigras diploïd – laat 33% Engels raaigras diploïd – middentijds 3% Veldbeemd 14% Timothee hooitype* 14% Beemdlangbloem* | Engels raaigras laat doorschietend – diploïd Engels raaigras middentijds doorschietend – diploïd Veldbeemdgras Witte weideklaver Witte cultuurklaver Timothee weidetype* Timothee hooitype* Beemdlangbloem* | 15% Westerwolds raaigras 20% Veldbeemdgras 10% Roodzwenk – gewoon 50% Roodzwenk – fors 5% Gewoon struisgras* |
*soorten die niet tot standaard D1 of D2 horen. |
Als uitbreiding op de traditionele mengsels is een advies voor soortenrijk dijkenmengsels ontwikkeld.
Soortenrijke mengsels die standaard kunnen worden gekocht, bevatten in een aantal gevallen soorten die het op de dijken waarschijnlijk niet zullen doen. Maar de meerderheid van de soorten zal zich in enigermate kunnen vestigen. Vooral de grassen Gewoon reukgras, Gewoon struisgras, Glanshaver en Goudhaver zullen in de ontwikkeling van de vegetatie een belangrijke rol gaan spelen in de een duurzame grasbekleding. Eenjarige kruidensoorten binnen deze mengsels geven het eerste seizoen mogelijk een fleurig aanblik, maar bestaan vaak uit planten die alleen ontwikkelen op open grond. Zodra de grasmat gesloten is, verdwijnen deze uit het beeld. Bovendien kunnen ze in die eerste fase ook dominant zijn en de ontwikkeling van een gesloten bekleding verstoren. De beheerder kan bovendien worden geconfronteerd met veel negatieve publiciteit tijdens de noodzakelijke maaironde waarbij dit aantrekkelijke mengsel wordt afgevoerd.
De basis van de meeste soortenrijke, bloemrijke dijkvegetaties bestaat uit een 20-tal grassoorten waarvan Glanshaver, Goudhaver, Reukgras en Kamgras de belangrijkste zijn. In soortenrijke hooilanden domineren vaak Glanshaver, Goudhaver en Reukgras, in soortenrijke weilanden vaak Kamgras en Goudhaver. In beide type grasland komen Ruw beemdgras, Veldbeemdgras, Rood zwenkgras, Engels raaigras, Gestreepte witbol en Zachte dravik meestal ook in meer of mindere mate voor.
Naast de grassen komen in soortenrijke dijkgraslanden vele tientallen soorten kruiden voor. Deze kruiden kunnen worden ingedeeld in algemene kruiden die bij een juist beheer op vele bodemsoorten kunnen voorkomen en minder algemene soorten die hogere eisen stellen aan de standplaats en vaak vooral of alleen voorkomen op lichtere grondsoorten.
Let er wel op dat zaadmengsels verschillende soorten bevatten met ander kiemgedrag. De strategie van inzaai bepaalt dus ook het succes op kieming. En sommige soorten of exemplaren zullen pas na 2-3 jaar zichtbaar worden in de vegetatie. In snelle opkomende graszaadmengsels (inzaai najaar) komen vaak concurrentiekrachtige soorten voor, zoals varianten van Engels raaigras. Soorten die zich van nature verspreiden krijgen hierdoor een kleinere kans op vestiging.
"Inzaai met grassen- en kruidenmengsels biedt geen 100% garantie voor de ontwikkeling van een sterke en soortenrijke dijkvegetatie. Het proces van kieming en vestiging stelt onder meer voorwaarden aan het substraat waarop is ingezaaid. Te denken valt hierbij aan bodemsamenstelling (fysisch, chemisch en biologisch) resulterend in een vochtgehalte en voedingsniveau van de bodem alsook een indringbaarheid voor plantenwortels en de bereiding van het kiembed. Ook de wijze van inzaai is van invloed op de kans van een succesvolle inzaai. Lichtkiemers dienen bijvoorbeeld niet onder het maaiveld te worden ingebracht maar oppervlakkig te worden gezaaid. Verder zijn de dichtheid en het tijdstip van inzaai van belang." [Liebrand e.a., 2024, rapport thema 0, p. 22]
Nieuwe dijkenmengsels
Op basis van een vegetatieanalyse van honderden dijkvakken is een voorstel ontwikkeld voor nieuwe mengsels die geschikt zijn voor verschillende bodemtypen en beheervormen. Dit onderscheid is gemaakt omdat in de uitersten van de minerale samenstelling (zand en zware klei) bepaalde soorten niet zullen aanslaan of volhouden. Ook maaien en beweiden leveren andere vegetatietypen op. Het is zinloos om bepaalde dure zaden op te nemen in mengsels waar de soort geen toekomst heeft. Kamgras verdwijnt bij maaibeheer
De mengsels hebben de werknamen:
De samenstelling is gebaseerd op het standaard D1 of D2-mengsel met een bijmenging van soorten die in een ontwikkelde grasbekleding voorkomen. De D1 of D2-soorten krijgen hierdoor een beperkter aandeel in het mengsel. De toegevoegde grassoorten komen in Nederland op de meeste dijken tot ontwikkeling en leveren een evenwichtige begroeiing op. De mengsels zijn weliswaar nog niet wetenschappelijk gevalideerd of beproefd, maar bevatten soorten die binnen bestaande vegetaties een bewezen erosiebestendige bekleding opleveren.
NB:
Hoe zijn de nieuwe mengsels toe te passen?
De zaaidichtheden zijn te variëren, evenals de onderlinge verhouding. Let daarbij op het verschil in gewichtspercentages en plantenpercentages. Een gewichtspercentage van bijv. 10% van een bepaalde soort in het mengsel kan een groot aantal zaden betekenen als die soort lichte zaden heeft. Bij zware zaden betekent dat een kleiner aantal zaden per kilogram.
Levering mengsels
Leveranciers zijn afhankelijk van natuurlijke omstandigheden bij het winnen van zaden. Binnen het project moet tijdig worden besteld. Het zou mooi zijn als bij een bestelling meteen de standplaatsomstandigheden van de in te zaaien locatie worden doorgegeven, zoals het lutumgehalte van de toplaag. Indien nodig kan dan het zadenmengsel dan nog worden aangepast zodat het zo goed mogelijk past bij de nieuwe standplaatsomstandigheden.
Opdrachtgever moet daarbij nadenken over een alternatieve strategie als (een deel van) de leverantie niet mogelijk is:
Zie ook:
Onderstaande tabel bevat een advies voor de samenstelling. De beschikbaarheid van zaad is mede bepalend, maar die zal bij grassen naar verwachting groter zijn dan bij kruiden.
Het mengsel bestaat voor circa 65% uit de soorten van het standaard D1-mengsel met in totaal 35% aan bijmenging van 6 grassoorten die algemeen zijn op dijken. Een relatief groot aandeel in het mengsel (30%) heeft Engels raaigras (Lolium perenne), een breedbladige soort die weinig ruimte laat voor kruiden vanwege snelle kieming en groei. Het voordeel van deze soort is dat hij bij lage temperaturen en nog laat in het najaar kiemt, waardoor nieuwe dijktaluds groen de winter in gaan (uitdrukkelijke wens van veel waterkeringbeheerders), maar hij maakt meestal niet duurzaam deel uit van dijkvegetaties. Wij adviseren om waar mogelijk minder Engels raaigras toe te passen en dit per locatie te beoordelen.
SOORT | WETENSCHAPPELIJKE NAAM | AANDEEL % |
Engels raaigras * | Lolium perenne | 30 |
Veldbeemdgras * | Poa pratensis | 10 |
Rood zwenkgras * | Festuca rubra | 20 |
Witte klaver * | Trifolium repens | 5 |
Gewoon reukgras | Anthoxanthum odoratum | 5 |
Gewoon struisgras | Agrostis capillaris | 5 |
Glanshaver | Arrhenatherum elatius | 10 |
Goudhaver | Trisetum flavescens | 5 |
Kamgras | Cynosurus cristatus | 5 |
Ruw beemdgras | Poa trivialis | 5 |
(* Oorspronkelijk D-mengsel) |
Onderstaande tabel bevat een advies voor de samenstelling. De beschikbaarheid van zaad is mede bepalend.
Uiteraard geldt het advies voor zaadkwaliteit:
SOORT | WETENSCHAPPELIJKE NAAM | AANDEEL % (AFGEROND) |
Gele morgenster | Tragopogon pratensis subsp. pratensis | 8,5 |
Gewone berenklauw* | Heracleum sphondylium subs. sphondilium | 6,5 |
Gewone brunel | Prunella vulgaris | 7,5 |
Gewone ereprijs | Veronica chamaedrys | 0,5 |
Gewone rolklaver | Lotus corniculatus var. corniculatus | 6,5 |
Gewoon duizendblad | Achillea millefolium | 1,5 |
Glad walstro | Galium mollugo subs. erectum | 3,5 |
Groot streepzaad | Crepis biennis | 2,5 |
Hopklaver | Medicago lupulina | 2,0 |
Klein streepzaad | Crepis capillaris | 1,0 |
Knoopkruid | Centaurea jacea | 11,5 |
Margriet | Leucanthemum vulgare | 6,5 |
Pastinaak | Pastinaca sativa subsp. sativa | 8,5 |
Peen | Daucus carota | 5,5 |
Rode klaver | Trifolium pratense | 5,5 |
Scherpe boterbloem | Ranunculus acris | 7,5 |
Smalle weegbree | Plantago lanceolata | 3,0 |
Smalle wikke | Vicia sativa subsp. angustifolia | 0,5 |
Veldlathyrus | Lathyrus pratensis | 0,5 |
Veldzuring | Rumex acetosa | 3,0 |
Vertakte leeuwentand | Scorzoneroides autumnalis | 6,5 |
Vogelwikke | Vicia cracca | 3,0 |
(* potentieel dominant) |
Kruidenrijkdom kan ook worden bevorderd door zelf van geschikte dijkvegetatie in de omgeving zaad te winnen en het nieuwe talud daarmee in te zaaien. Omdat soortenpopulaties van verschillende locaties genetisch kunnen verschillen moet weloverwogen worden gewerkt [Fliervoet, 1992]. Het (grootschalig) oogsten van zaad in eigen beheer vraagt veel deskundigheid en tijd. Het is bijvoorbeeld nodig om op verschillende tijdstippen terug te komen om verschillende zaden te winnen. Machinaal is dit op taluds vrijwel onmogelijk en handmatig is dit tijdrovend.
Wel is het een overweging om bepaalde icoonsoorten in het eigen gebied te behouden. Win in het seizoen voorafgaand aan de dijkverbetering zaden in van specifieke plantensoorten uit de dijkvegetatie en gebruik deze zaden voor inzaai of doorzaai na de dijkverbetering. De kans is groot dat een groot aantal soorten uit de oorspronkelijke dijkvegetatie terugkeert op het nieuwe talud en op deze wijze behouden blijft. Het succesvol inwinnen en opslaan vraagt kennis, schakel hiervoor (het advies van) een professional in.
De beheerder kan overwegen een kraamkamer voor soorten aan te leggen: een talud of berm die als bron wordt beheerd. Let er wel op dat er jaarlijks voldoende zaad overblijft voor een evenwichtige bronlocatie. Zie ook hotspots.
Het is ook mogelijk om tijdens het ontwikkelingsbeheer door hooitransplantatie zaden toe te voegen.