Skip to main content

Dierlijke activiteit

Ondanks dat dit onderwerp strikt genomen niet tot het beheer van de grasbekleding hoort, behandelen we het hier kort vanwege het risico voor de grasbekleding.

We gaan onderstaand in op:

  • Graverij
  • Resultaten golfoverslagproeven
  • Conclusies risico’s
  • Maatregelen
  • Opmerkelijk: mieren

Graverij

Dijken doorsnijden allerlei typen landschappen waarin dieren leven die een negatief effect kunnen hebben op de dijken. In gebieden met veel open water leven in vrijwel heel Nederland bevers die problemen kunnen opleveren door de gangen die ze in dijken graven. In droge zandgebieden kunnen konijnen, vossen en dassen problemen veroorzaken doordat ze holen graven in de dijken. Recentelijk is gebleken dat ook de rivierkreeften een schadelijk effect op waterkeringen (kades) kunnen hebben doordat ze holen graven onder de waterlijn.

Het effect van graverij op het eventueel falen van de toplaag is onderzocht door middel van golfgootproeven, golfoverslagproeven en veldwaarnemingen [RWS 2012, par 3.4.4].

De meest algemeen voorkomende gangen zijn ondiep (0,1 m) en worden gemaakt door mollen, muizen en woelratten. Ook diepere (0,25 – 0,4 m) gangen en soms holtes, zoals nest- en voorraadruimtes, komen voor. Konijnengangen kunnen voorkomen bij te dunne kleilagen, of bij plaatselijke afwezigheid van voldoende klei, op zanddijken. Deze gangen gaan dan door de eventueel nog aanwezige klei heen tot in de zandkern van de dijk. Ook bevers en muskusratten kunnen gangen graven die tot diep in de kern van de dijk gaan en daarmee door de beschermende kleilaag heen. Dit laatste moet altijd worden voorkomen of verholpen, indien er enige belasting kan worden verwacht door stroming, golven, of golfoverslag.

We bespreken hieronder:

  • Resultaten golfoverslagproeven
  • Conclusies risico’s
  • Maatregelen

Muizen

Wymenga et al [2016, p. 41] beschrijven de risico’s voor waterkeringen in een uitgebreid onderzoek naar terugkerende muizenplagen in Nederland.

Door de muizenholletjes en het ontbreken van een gesloten grasmat kan de stabiliteit van de kering afnemen. Dit is vooral relevant bij golfslag op de kering en golfoverloop waardoor het buitentalud en de toplaag van de kruin en het binnentalud van de kering eroderen, en zodoende bresvorming kan ontstaan (…). Instabiliteit van de kering kan ook het gevolg zijn van verweking, waarbij de kering verzadigd raakt door indringing van regenwater of golfoverslag via de muizenholletjes, of door een langdurig hoge waterstand aan de boezemzijde van de kering. Als gevolg van muizenschade is er daardoor in theorie een verhoogde kans op:

  • afslag van het buitentalud;
  • erosie en afschuiven van de toplaag;
  • bresvorming (na voorgaande risico’s);
  • afname van de stabiliteit door verhoogde grondwaterstand;
  • afschuiving van de gehele kade door algehele verweking.

Deze theorie wordt niet bevestigd in de golfoverslagproeven op primaire waterkeringen.

Resultaten golfoverslagproeven

Uit golfgootproeven, golfoverslagproeven [RWS 2012, par 3.4.4] en veldwaarnemingen na hoogwaters is gebleken dat de algemeen voorkomende ondiepe (minder dan 15 cm diep) graafgangen van mollen, woelratten en muizen geen grote invloed hadden op het falen van de toplaag door golfwerking of overslag. Uiteraard hangt dit af van de concentratie aan gravers.

  • In een golfgootproef met 30 cm golven is van één proefstuk 0,25 m2 van het talud zo’n 70 mm ingezakt door de aanwezigheid van een ondiep muizennest (15 cm) in en direct onder de zodelaag in zeer zandige klei. Verdere ontwikkeling van de schade bleef vervolgens uit.
  • Bij golfoverslagproeven is regelmatig gezien dat een eerste schade aan de zode ontstond rondom of bij een graafgang, maar dit leidde vaak niet direct tot het falen van de toplaag. Bij golfoverslagproeven op een volledige zanddijk (Vechtdijk nabij Zwolle), waarin veel mollen actief waren, leidden de mollengangen niet direct tot doorgaande schade aan de toplaag. De doorworteling van de zode was bij deze dijk goed en het talud was flauw.
  • Bij de golfoverslagproef op een dijk bij Poortvliet, Tholen, bleek dat graverij door een zandhoudende kleilaag van beperkte dikte (dunner dan 40 cm) op een zanddijk leidde tot ondermijning en falen van de grasbekleding bij een heel lage overslagbelasting. De graszode was in dit geval van slechte kwaliteit met veel open plekken en het talud was vrij steil.
  • Bij een overloopproef nabij Wissekerke op een binnentalud met een helling van ca. 1:1.75 van zand, met een graszode, bleek dat het water dat in een spleet bij de kruin infiltreerde weer uittrad door een stelsel van konijnengangen en daarbij extreme ontgronding van het zand onder de zode veroorzaakte waardoor het talud inzakte.

Bij een te dunne kleibekleding kan de grasbekleding wel falen.

Conclusies risico’s

  • Op dunne kleilagen (dunner dan 40 cm) vormt graverij (uitgezonderd ondiepe gangen in de toplaag) in combinatie met steile taluds en een slechte graszode een risico bij golfoverslag.
  • Zand in molshopen is een aanwijzing voor gangen tot in de zandkern van de dijk.
  • Op dikkere kleilagen (dikker 40 cm) of flauwe taluds (flauwer dan 1V:4H) met een gesloten graszode leidt graverij van mollen, muizen en woelratten niet tot snel falen van de toplaag bij golfoverslag.
  • Ook in de golfklapzone leiden graafgangen van deze dieren niet tot snel optredende, doorgaande schade, mits de zode gesloten is en de kleilaag voldoende dik (meer dan 40 cm).
  • Konijnengangen moeten altijd worden voorkomen.

Graverij op boezemkades kunnen ontstaan door (muskus)ratten, mollen en kreeften. Die kunnen (soms in combinatie met elkaar) leiden tot volledige doorgraving van de kade. Dat staat los van de grasbekleding en behandelen we hier niet verder.

Maatregelen

In gebieden met een hoge dichtheid aan dieren die een negatief effect kunnen hebben op dijken is extra controle zinvol om tijdig eventuele schades te kunnen opsporen en herstellen. Hoe langer de dierlijke activiteit voortduurt, des te groter en kostbaarder is de schade.

Op dijken die in een gebied liggen met verhoogd risico op ernstige schade dor graverij (vooral door bevers maar ook door dassen en vossen) kunnen gerichte voorzorgsmaatregelen schade voorkomen:

  • Vooroever versterken met stortsteen (basalt of basalton).
  • Buiten- en binnentalud beschermen door ingraven van ondoordringbaar gaas.
  • Verwijderen van voor bevers aantrekkelijke opslag van wilg.
  • Zorgen voor voldoende hoogwatervrije terreinen in de uiterwaard waar bevers en woelratten terecht kunnen bij hoog water.
  • Schadelijke dieren wegvangen
  • Als de dieren wettelijk beschermd zijn: handelen volgens protocol.
  • Plaatsen van nestkasten voor roofvogels: plagen van muizen tegengaan.

Schade als gevolg van dierlijke activiteit dient zo snel mogelijk hersteld te worden waarbij de beheerder de grasbekleding weer terugbrengt in de oorspronkelijke staat.

  • Gangen opvullen met hetzelfde materiaal als oorspronkelijk (of beter materiaal).
  • Eventueel plaggen van elders gebruiken.
  • Opnieuw (dicht) inzaaien zodat zo snel mogelijk een goed gesloten zode ontstaat.

Opmerkelijk: mieren

Waterschap Aa en Maas ontdekte opmerkelijke bulten in de grasbekleding, op meerdere locaties, allemaal in het kleidek. Omdat deze duidelijk niet door mollen waren ontstaan, zijn deze uitgegraven. Wat bleek?

De oorzaak was een mierennest. De mieren graven tot circa 30 cm diepte, diverse kleine gangetjes zijn zichtbaar, die allemaal leiden naar vermoedelijk een oude mollengang. Daar houden de zichtbare graafsporen van de mieren op. Er werden wel vele kleine witte bolletjes in de kern van het nest gezien. Het is niet uitgesloten dat de mieren oude mollengangen of molshopen gebruiken als verblijfplaats, maar daar zal meer onderzoek naar gedaan moeten worden. Conclusie was dat er bulten klei boven het maaiveld opgedrukt zijn door de mieren. Deze bulten zijn bijzonder compact en vergelijkbaar met het onderliggende kleidek. Zeker geen losse molshoop. Het waterschap gaat dit herstellen door deze bulten uit te vlakken.