Skip to main content

Uitvoering beweidingsbeheer

De beheerder heeft een enorme keuze voor onderhoudsvormen, ook binnen beweidingsbeheer zijn varianten. Hieronder bespreken we de meest gebruikte bij dijkbeheer, de keuze van de vorm hangt af van de omstandigheden.

In onderstaande tabbladen bespreken we de volgende maaivormen:

  • Standbeweiding extensief
  • Periodieke beweiding binnen vaste rasters
  • Drukbeweiding met flexnetten of vaste rasters
  • Drukbeweiding met herder

Per vorm komen de volgende aspecten aan bod:

  • definitie
  • effect
  • uitvoering
  • risico’s
  • maaisel

Andere pagina’s gaan over :

Standbeweiding extensief
VormStandbeweiding extensief (10 schapen/ha) in de periode april-oktober
DefinitieBeweiding met een lage beheerintensiteit van 10-15 schapen per ha. [Fliervoet, 1992]. Wordt ook wel ‘jaarrond beweiding’ genoemd, al is die term niet correct omdat de schapen in de winter niet op de dijk staan. Seizoensbeweiding zou beter passen.
Effect
  • Doel

Standbeweiden wordt vaak kleinschalig ingezet nabij huispercelen waar onderhoudsnemers (hobbymatig) schapen houden.

  • Gewas

Standbeweiden leidt tot een relatief laag blijvende, soortenarme, monotone en homogene grasbekleding waarin weidesoorten de overhand hebben. Door de lage vegetatie neemt de kans op mossen toe. De doorworteling zal minder zijn.

  • Flora en Fauna

Deze vorm biedt weinig kansen voor de ontwikkeling van flora en vestiging van fauna omdat weinig diversiteit kan ontstaan doordat schapen voorkeursgedrag hebben voor het ‘snoepen’ van de bloemen. De soortenrijkdom blijft relatief laag (gemiddeld 26 soorten per 25 m2).

Uitvoering
  • Frequentie: ‘jaarrond’, al horen de schapen zeker ’s winters niet op de waterkering.
  • Tijdstip: Tussen 1 april en 1 oktober. In de wintermaanden geen beweiding. Aan het eind is het nodig houtachtigen en ongewenste soorten te bloten.
  • Type grazer: Schapen
  • Materiaal: Vast raster is noodzakelijk, ook drink- en eventueel bijvoederbakken (niet aan te bevelen). Verplaats de bakken geregeld en verwijder die buiten de beweidingsperiodes. De aanwezigheid van een vast raster maakt de kans op uitbreken van schapen wat kleiner. Bosmaaier of maaibalk voor bloten van resterende (ongewenste) kruiden.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
  • Het kan vanuit beleidsmatig oogpunt een voordeel zijn om kleine onderhoudsnemers met deze vorm een kans te geven.
Risico’s
  • Een risico is dat het vee te laat wordt ingeschaard waardoor er te veel biomassa is gevormd. De schapen krijgen die niet weggevreten en lopen een deel van de vegetatie plat, wat kan leiden tot een viltlaag. Ook laten ze de minder eetbare soorten staan. Platliggend gras is ook niet meer geschikt voor maaien of bloten.
  • Een risico is ook dat de graszode geen tijd krijgt voor bloei, zaadzetting en herstel. De botanische doelstelling is niet haalbaar: schapen hebben een voorkeur voor lekkere planten en bloemen en grazen die gelijk weg.
  • Door langdurige aanwezigheid van de dieren zullen schapenpaadjes ontstaan en microreliëf in het talud. Lig- en drinkplaatsen en bijvoederbakken versterken dit.
  • De aanwezigheid van een raster op het buitentalud vergroot de kans op problemen met drijfvuil.
  • De volgende schades kunnen ontstaan. Microreliëf in de vorm van schapenpaadjes, wat negatief uitpakt bij de beoordeling van de grasbekleding. Open plekken en spoorvorming door intensief belopen. Houtopslag, bepaalde onkruiden en ruigteplekken doordat grazers deze soorten laten staan. Randen met ruigte en houtopslag langs de rasters.
VormStandbeweiding extensief (10 schapen/ha) in de periode april-oktober
DefinitieBeweiding met een lage beheerintensiteit van 10-15 schapen per ha. [Fliervoet, 1992]. Wordt ook wel ‘jaarrond beweiding’ genoemd, al is die term niet correct omdat de schapen in de winter niet op de dijk staan. Seizoensbeweiding zou beter passen.
Effect
  • Doel

Standbeweiden wordt vaak kleinschalig ingezet nabij huispercelen waar onderhoudsnemers (hobbymatig) schapen houden.

  • Gewas

Standbeweiden leidt tot een relatief laag blijvende, soortenarme, monotone en homogene grasbekleding waarin weidesoorten de overhand hebben. Door de lage vegetatie neemt de kans op mossen toe. De doorworteling zal minder zijn.

  • Flora en Fauna

Deze vorm biedt weinig kansen voor de ontwikkeling van flora en vestiging van fauna omdat weinig diversiteit kan ontstaan doordat schapen voorkeursgedrag hebben voor het ‘snoepen’ van de bloemen. De soortenrijkdom blijft relatief laag (gemiddeld 26 soorten per 25 m2).

Uitvoering
  • Frequentie: ‘jaarrond’, al horen de schapen zeker ’s winters niet op de waterkering.
  • Tijdstip: Tussen 1 april en 1 oktober. In de wintermaanden geen beweiding. Aan het eind is het nodig houtachtigen en ongewenste soorten te bloten.
  • Type grazer: Schapen
  • Materiaal: Vast raster is noodzakelijk, ook drink- en eventueel bijvoederbakken (niet aan te bevelen). Verplaats de bakken geregeld en verwijder die buiten de beweidingsperiodes. De aanwezigheid van een vast raster maakt de kans op uitbreken van schapen wat kleiner. Bosmaaier of maaibalk voor bloten van resterende (ongewenste) kruiden.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
  • Het kan vanuit beleidsmatig oogpunt een voordeel zijn om kleine onderhoudsnemers met deze vorm een kans te geven.
Risico’s
  • Een risico is dat het vee te laat wordt ingeschaard waardoor er te veel biomassa is gevormd. De schapen krijgen die niet weggevreten en lopen een deel van de vegetatie plat, wat kan leiden tot een viltlaag. Ook laten ze de minder eetbare soorten staan. Platliggend gras is ook niet meer geschikt voor maaien of bloten.
  • Een risico is ook dat de graszode geen tijd krijgt voor bloei, zaadzetting en herstel. De botanische doelstelling is niet haalbaar: schapen hebben een voorkeur voor lekkere planten en bloemen en grazen die gelijk weg.
  • Door langdurige aanwezigheid van de dieren zullen schapenpaadjes ontstaan en microreliëf in het talud. Lig- en drinkplaatsen en bijvoederbakken versterken dit.
  • De aanwezigheid van een raster op het buitentalud vergroot de kans op problemen met drijfvuil.
  • De volgende schades kunnen ontstaan. Microreliëf in de vorm van schapenpaadjes, wat negatief uitpakt bij de beoordeling van de grasbekleding. Open plekken en spoorvorming door intensief belopen. Houtopslag, bepaalde onkruiden en ruigteplekken doordat grazers deze soorten laten staan. Randen met ruigte en houtopslag langs de rasters.
Periodieke beweiding extensief binnen vast raster
VormPeriodieke beweiding extensief (10-15 schapen/ha) binnen vast raster
DefinitieBij periodieke beweiding met 10-15 schapen per ha kan in een seizoen met twee a drie perioden van maximaal vier weken worden beweid, afhankelijk van de gewasproductie. Ook wel wisselbeweiding of perceelsbeweiding genoemd.
Effect
  • Doel

Deze vorm maakt het mogelijk met lagere aantallen schapen toch beweiding uit te voeren waarbij het gewas meer kans krijgt voor een goede ontwikkeling.

  • Gewas

Het gewas kan tussen de beweidensperiodes herstellen en tot ontwikkeling komen. Mits de tijdstippen goed worden gekozen, kan de volledige bloei en zaadzetting plaatsvinden. Bij een meer gevarieerde, soortenrijke dijkvegetatie kan de soortenrijkdom worden behouden of zelfs verder worden verhoogd door niet te begrazen tijdens de bloei en zaadzetting (grofweg: 15 mei – 21 juni). Een soortenrijk weiland heeft meestal een relatief lage biomassaproductie waardoor het uitblijven van beweiden gedurende een aantal weken geen kwaad kan.

  • Flora en Fauna

De kans voor ontwikkeling van bijzondere plantensoorten is (bijna) vergelijkbaar met die van maaien en afvoeren, mits de tijdstippen goed worden gekozen.

Uitvoering
  • Frequentie: 3-4x per jaar inscharen van grazers.
  • Tijdstip: in het voorjaar tweemaal in april of eenmaal in mei, eenmaal eind juni en in het najaar nog eenmaal in augustus/september. Aan het eind is het nodig houtachtigen en ongewenste soorten te bloten.
  • Type grazer: schapen
  • Materiaal: Vast raster is vrijwel noodzakelijk, ook drink- en eventueel bijvoederbakken (niet aan te bevelen). Verplaats de bakken geregeld en verwijder die buiten de beweidingsperiodes. Bosmaaier of maaibalk voor bloten. Weidesleep voor slepen.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
  • Een voordeel van deze methode t.o.v. standbeweiding is dat het gewas kans krijgt op herstel en tot bloei en zaadzetting kan komen. Hierdoor kan een goede zode tot ontwikkeling komen.
Risico’s
  • Een risico is dat het vee te laat wordt ingeschaard waardoor er te veel biomassa is gevormd. De schapen krijgen die niet weggevreten en lopen een deel van de vegetatie plat, wat kan leiden tot een viltlaag. Ook laten ze de minder eetbare soorten staan. Platliggend gras is ook niet meer geschikt voor maaien of bloten.
  • De volgende schades kunnen ontstaan. Microreliëf in de vorm van schapenpaadjes, wat negatief uitpakt bij de beoordeling van de grasbekleding. Open plekken en spoorvorming door intensief belopen. Houtopslag, bepaalde onkruiden en ruigteplekken doordat grazers deze soorten laten staan. Afdekking doordat drijfvuil rond rasters blijft hangen. Randen met ruigte en houtopslag langs de rasters.
VormPeriodieke beweiding extensief (10-15 schapen/ha) binnen vast raster
DefinitieBij periodieke beweiding met 10-15 schapen per ha kan in een seizoen met twee a drie perioden van maximaal vier weken worden beweid, afhankelijk van de gewasproductie. Ook wel wisselbeweiding of perceelsbeweiding genoemd.
Effect
  • Doel

Deze vorm maakt het mogelijk met lagere aantallen schapen toch beweiding uit te voeren waarbij het gewas meer kans krijgt voor een goede ontwikkeling.

  • Gewas

Het gewas kan tussen de beweidensperiodes herstellen en tot ontwikkeling komen. Mits de tijdstippen goed worden gekozen, kan de volledige bloei en zaadzetting plaatsvinden. Bij een meer gevarieerde, soortenrijke dijkvegetatie kan de soortenrijkdom worden behouden of zelfs verder worden verhoogd door niet te begrazen tijdens de bloei en zaadzetting (grofweg: 15 mei – 21 juni). Een soortenrijk weiland heeft meestal een relatief lage biomassaproductie waardoor het uitblijven van beweiden gedurende een aantal weken geen kwaad kan.

  • Flora en Fauna

De kans voor ontwikkeling van bijzondere plantensoorten is (bijna) vergelijkbaar met die van maaien en afvoeren, mits de tijdstippen goed worden gekozen.

Uitvoering
  • Frequentie: 3-4x per jaar inscharen van grazers.
  • Tijdstip: in het voorjaar tweemaal in april of eenmaal in mei, eenmaal eind juni en in het najaar nog eenmaal in augustus/september. Aan het eind is het nodig houtachtigen en ongewenste soorten te bloten.
  • Type grazer: schapen
  • Materiaal: Vast raster is vrijwel noodzakelijk, ook drink- en eventueel bijvoederbakken (niet aan te bevelen). Verplaats de bakken geregeld en verwijder die buiten de beweidingsperiodes. Bosmaaier of maaibalk voor bloten. Weidesleep voor slepen.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
  • Een voordeel van deze methode t.o.v. standbeweiding is dat het gewas kans krijgt op herstel en tot bloei en zaadzetting kan komen. Hierdoor kan een goede zode tot ontwikkeling komen.
Risico’s
  • Een risico is dat het vee te laat wordt ingeschaard waardoor er te veel biomassa is gevormd. De schapen krijgen die niet weggevreten en lopen een deel van de vegetatie plat, wat kan leiden tot een viltlaag. Ook laten ze de minder eetbare soorten staan. Platliggend gras is ook niet meer geschikt voor maaien of bloten.
  • De volgende schades kunnen ontstaan. Microreliëf in de vorm van schapenpaadjes, wat negatief uitpakt bij de beoordeling van de grasbekleding. Open plekken en spoorvorming door intensief belopen. Houtopslag, bepaalde onkruiden en ruigteplekken doordat grazers deze soorten laten staan. Afdekking doordat drijfvuil rond rasters blijft hangen. Randen met ruigte en houtopslag langs de rasters.
Drukbeweiding met flexnetten of vaste rasters
VormDrukbeweiding met flexnetten of vaste rasters
DefinitieDrukbeweiding houdt in dat beweid wordt met een groot aantal schapen in korte tijd (enkele dagen). Dit bootst het effect van een maaimachine na. Ook wel piek- of stootbegrazing genoemd.
Effect
  • Doel

Het doel van drukbeweiding is dat het gewas in korte tijd wordt weggegraasd waardoor minder kans bestaat op het ontstaan van schapenpaadjes. Door de hoge graasdichtheid is de kans groot dat ook minder gewenste soorten worden weggegraasd.

  • Gewas

Het gewas wordt goed weggegraasd, maar minder egaal dan bij maaien. Er blijft meer structuurverschil over. Ook niet-eetbare soorten blijven staan. Bij een meer gevarieerde, soortenrijke dijkvegetatie kan de soortenrijkdom worden behouden of zelfs verder worden verhoogd door niet te begrazen tijdens de bloei en zaadzetting (grofweg: 15 mei – 21 juni). Een soortenrijk weiland heeft meestal een relatief lage biomassaproductie waardoor het uitblijven van begrazing gedurende een aantal weken geen kwaad kan.

  • Flora en Fauna

De kans voor ontwikkeling van bijzondere plantensoorten is (bijna) vergelijkbaar met die van maaien en afvoeren, mits de tijdstippen goed worden gekozen. Er ontstaat uiteindelijk een mix van hooiland- en weilandsoorten en is de soortenrijkdom uiteindelijk vrijwel even hoog als bij louter hooilandbeheer (42 versus 46 soorten per 25 m²) [onderzoek Liebrand, niet gepubliceerd].

Uitvoering
  • Frequentie: vergelijkbaar met maaibeurten, rekening houdend met de aanwezige biomassa. De schapen moeten die nog kunnen wegvreten. Twee keer per jaar.
  • Tijdstip: mei-juli en augustus-september. Aan het eind is het nodig houtachtigen en ongewenste soorten te bloten.
  • Type grazer: schapen
  • Materiaal: de voorkeur gaat uit naar flexnetten, ook drink- en eventueel bijvoederbakken (niet aan te bevelen). Bosmaaier of maaibalk voor het bloten.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
  • Een voordeel is dat de beweidingsperiodes kort zijn en daardoor de nadelen van schaden door standbeweiding kleiner worden. Door de hoge graasdruk is de kans groter dat ongewenste soorten ook worden weggegraasd.
  • Een nadeel is het arbeidsintensieve vervoer van de dieren en het plaatsen en verwijderen van het flexibele raster. Helaas wordt de ‘stroomkast’ voor het schrikdraad soms gestolen. De flexnetten zijn iets minder degelijk dan vaste rasters, waardoor kans op ontsnapping van de dieren bestaat. Het grote aantal dieren wil in vochtige omstandigheden weleens leiden tot een ‘zwart’ talud dat er zelfs zwaar beschadigd uitziet. In de praktijk blijkt dat na een regenbui en een korte herstelperiode weer helemaal bij te trekken.
Risico’s
  • Wanneer een groot aantal schapen overnacht op de waterkering, kan een ophoping van mest plaatsvinden wat op termijn tot lokale verruiging leidt.
  • Een risico is dat het vee te laat wordt ingeschaard waardoor er te veel biomassa is gevormd. De schapen krijgen die niet weggevreten en lopen een deel van de vegetatie plat, wat kan leiden tot een viltlaag. Ook laten ze in dat geval de minder eetbare soorten staan. Platliggend gras is ook niet meer geschikt voor maaien of bloten.
  • De volgende schades kunnen ontstaan, maar in mindere mate dan bij extensieve beweiding. Microreliëf in de vorm van schapenpaadjes, wat negatief uitpakt bij de beoordeling van de grasbekleding. Open plekken en spoorvorming door intensief belopen. Houtopslag, bepaalde onkruiden en ruigteplekken doordat grazers deze soorten laten staan.
VormDrukbeweiding met flexnetten of vaste rasters
DefinitieDrukbeweiding houdt in dat beweid wordt met een groot aantal schapen in korte tijd (enkele dagen). Dit bootst het effect van een maaimachine na. Ook wel piek- of stootbegrazing genoemd.
Effect
  • Doel

Het doel van drukbeweiding is dat het gewas in korte tijd wordt weggegraasd waardoor minder kans bestaat op het ontstaan van schapenpaadjes. Door de hoge graasdichtheid is de kans groot dat ook minder gewenste soorten worden weggegraasd.

  • Gewas

Het gewas wordt goed weggegraasd, maar minder egaal dan bij maaien. Er blijft meer structuurverschil over. Ook niet-eetbare soorten blijven staan. Bij een meer gevarieerde, soortenrijke dijkvegetatie kan de soortenrijkdom worden behouden of zelfs verder worden verhoogd door niet te begrazen tijdens de bloei en zaadzetting (grofweg: 15 mei – 21 juni). Een soortenrijk weiland heeft meestal een relatief lage biomassaproductie waardoor het uitblijven van begrazing gedurende een aantal weken geen kwaad kan.

  • Flora en Fauna

De kans voor ontwikkeling van bijzondere plantensoorten is (bijna) vergelijkbaar met die van maaien en afvoeren, mits de tijdstippen goed worden gekozen. Er ontstaat uiteindelijk een mix van hooiland- en weilandsoorten en is de soortenrijkdom uiteindelijk vrijwel even hoog als bij louter hooilandbeheer (42 versus 46 soorten per 25 m²) [onderzoek Liebrand, niet gepubliceerd].

Uitvoering
  • Frequentie: vergelijkbaar met maaibeurten, rekening houdend met de aanwezige biomassa. De schapen moeten die nog kunnen wegvreten. Twee keer per jaar.
  • Tijdstip: mei-juli en augustus-september. Aan het eind is het nodig houtachtigen en ongewenste soorten te bloten.
  • Type grazer: schapen
  • Materiaal: de voorkeur gaat uit naar flexnetten, ook drink- en eventueel bijvoederbakken (niet aan te bevelen). Bosmaaier of maaibalk voor het bloten.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
  • Een voordeel is dat de beweidingsperiodes kort zijn en daardoor de nadelen van schaden door standbeweiding kleiner worden. Door de hoge graasdruk is de kans groter dat ongewenste soorten ook worden weggegraasd.
  • Een nadeel is het arbeidsintensieve vervoer van de dieren en het plaatsen en verwijderen van het flexibele raster. Helaas wordt de ‘stroomkast’ voor het schrikdraad soms gestolen. De flexnetten zijn iets minder degelijk dan vaste rasters, waardoor kans op ontsnapping van de dieren bestaat. Het grote aantal dieren wil in vochtige omstandigheden weleens leiden tot een ‘zwart’ talud dat er zelfs zwaar beschadigd uitziet. In de praktijk blijkt dat na een regenbui en een korte herstelperiode weer helemaal bij te trekken.
Risico’s
  • Wanneer een groot aantal schapen overnacht op de waterkering, kan een ophoping van mest plaatsvinden wat op termijn tot lokale verruiging leidt.
  • Een risico is dat het vee te laat wordt ingeschaard waardoor er te veel biomassa is gevormd. De schapen krijgen die niet weggevreten en lopen een deel van de vegetatie plat, wat kan leiden tot een viltlaag. Ook laten ze in dat geval de minder eetbare soorten staan. Platliggend gras is ook niet meer geschikt voor maaien of bloten.
  • De volgende schades kunnen ontstaan, maar in mindere mate dan bij extensieve beweiding. Microreliëf in de vorm van schapenpaadjes, wat negatief uitpakt bij de beoordeling van de grasbekleding. Open plekken en spoorvorming door intensief belopen. Houtopslag, bepaalde onkruiden en ruigteplekken doordat grazers deze soorten laten staan.
Drukbeweiding met herder
VormDrukbeweiding met herder
DefinitieInzetten van grote aantallen schapen op een klein perceel onder begeleiding van een herder die rondtrekt met de kudde. Ook wel gescheperde beweiding, piek- of stootbegrazing genoemd.
Effect
  • Doel

Het doel van drukbeweiding is dat het gewas in korte tijd wordt weggegraasd waardoor minder kans bestaat op het ontstaan van schapenpaadjes. Door de hoge graasdichtheid is de kans groot dat ook minder gewenste soorten worden weggegraasd.

  • Gewas

Het gewas wordt goed weggegraasd, maar minder egaal dan bij maaien. Er blijft meer structuurverschil over. Ook niet-eetbare soorten blijven staan. De kans hierop is groter dan bij drukbeweiding met flexrasters. Bij een meer gevarieerde, soortenrijke dijkvegetatie kan de soortenrijkdom worden behouden of zelfs verder worden verhoogd door niet te begrazen tijdens de bloei en zaadzetting (grofweg: 15 mei – 21 juni). Een soortenrijk weiland heeft meestal een relatief lage biomassaproductie waardoor het uitblijven van begrazing gedurende een aantal weken geen kwaad kan.

  • Flora en Fauna

De belangrijkste ecologische waarde van een schaapskudde is dat de eigenaar/herder de beweiden sterk kan sturen, verspreiding van diasporen (zaden) wordt bevorderd, verschraling kan plaatsvinden en er een functionele samenhang op landschapsschaal gecreëerd kan worden [Elbersen e.a., 2003].

Uitvoering
  • Frequentie: vergelijkbaar met maaibeurten, rekening houdend met de aanwezige biomassa. De schapen moeten die nog kunnen wegvreten. Twee keer per jaar.
  • Tijdstip: mei- juli en augustus-september. Aan het eind is het nodig houtachtigen en ongewenste soorten te bloten.
  • Type grazer: schapen
  • ‘Materiaal’: herder met hond, ook drink- en eventueel bijvoederbakken (niet aan te bevelen). Overnachtingslocatie voor de schapen (met flexnetten). Bosmaaier of maaibalk voor het bloten.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
  • Een voordeel is dat de beweidingsperiodes kort zijn en daardoor de nadelen van schaden door standbeweiding kleiner worden. Door de hoge graasdruk is de kans groter dat ongewenste soorten ook worden weggegraasd. De aanwezigheid van herder met schapen kan vanuit PR-oogpunt aantrekkelijk zijn.
Risico’s
  • Een risico is dat het vee te laat wordt ingeschaard waardoor er te veel biomassa is gevormd. De schapen krijgen die niet weggevreten en lopen een deel van de vegetatie plat, wat kan leiden tot een viltlaag. Ook laten ze in dat geval de minder eetbare soorten staan. De kans hierop bij gescheperde beweiding is groter dan bij drukbeweiding met flexnetten omdat de tijdsduur wat korter is. De druk is dus wat lager. Platliggend gras is ook niet meer geschikt voor maaien of bloten.
  • Een nadeel is het arbeidsintensieve vervoer van de dieren en de voorwaarde van een nachtverblijf. Het grote aantal dieren wil in vochtige omstandigheden weleens leiden tot een ‘zwart’ talud dat er zelfs zwaar beschadigd uitziet. In de praktijk blijkt dat na een regenbui en een korte herstelperiode weer helemaal bij te trekken.
  • De volgende schades kunnen ontstaan, maar in mindere mate dan bij extensieve beweiding of intensieve beweiding met flexibele rasters. Microreliëf in de vorm van schapenpaadjes, wat negatief uitpakt bij de beoordeling van de grasbekleding. Open plekken en spoorvorming door intensief belopen. Houtopslag, bepaalde onkruiden en ruigteplekken doordat grazers deze soorten laten staan.
VormDrukbeweiding met herder
DefinitieInzetten van grote aantallen schapen op een klein perceel onder begeleiding van een herder die rondtrekt met de kudde. Ook wel gescheperde beweiding, piek- of stootbegrazing genoemd.
Effect
  • Doel

Het doel van drukbeweiding is dat het gewas in korte tijd wordt weggegraasd waardoor minder kans bestaat op het ontstaan van schapenpaadjes. Door de hoge graasdichtheid is de kans groot dat ook minder gewenste soorten worden weggegraasd.

  • Gewas

Het gewas wordt goed weggegraasd, maar minder egaal dan bij maaien. Er blijft meer structuurverschil over. Ook niet-eetbare soorten blijven staan. De kans hierop is groter dan bij drukbeweiding met flexrasters. Bij een meer gevarieerde, soortenrijke dijkvegetatie kan de soortenrijkdom worden behouden of zelfs verder worden verhoogd door niet te begrazen tijdens de bloei en zaadzetting (grofweg: 15 mei – 21 juni). Een soortenrijk weiland heeft meestal een relatief lage biomassaproductie waardoor het uitblijven van begrazing gedurende een aantal weken geen kwaad kan.

  • Flora en Fauna

De belangrijkste ecologische waarde van een schaapskudde is dat de eigenaar/herder de beweiden sterk kan sturen, verspreiding van diasporen (zaden) wordt bevorderd, verschraling kan plaatsvinden en er een functionele samenhang op landschapsschaal gecreëerd kan worden [Elbersen e.a., 2003].

Uitvoering
  • Frequentie: vergelijkbaar met maaibeurten, rekening houdend met de aanwezige biomassa. De schapen moeten die nog kunnen wegvreten. Twee keer per jaar.
  • Tijdstip: mei- juli en augustus-september. Aan het eind is het nodig houtachtigen en ongewenste soorten te bloten.
  • Type grazer: schapen
  • ‘Materiaal’: herder met hond, ook drink- en eventueel bijvoederbakken (niet aan te bevelen). Overnachtingslocatie voor de schapen (met flexnetten). Bosmaaier of maaibalk voor het bloten.
  • Voorzorgsmaatregelen Natuurbeschermingswet: Zie Gedragscode Wet Natuurbeheer (Wnb) voor waterschappen.
  • Een voordeel is dat de beweidingsperiodes kort zijn en daardoor de nadelen van schaden door standbeweiding kleiner worden. Door de hoge graasdruk is de kans groter dat ongewenste soorten ook worden weggegraasd. De aanwezigheid van herder met schapen kan vanuit PR-oogpunt aantrekkelijk zijn.
Risico’s
  • Een risico is dat het vee te laat wordt ingeschaard waardoor er te veel biomassa is gevormd. De schapen krijgen die niet weggevreten en lopen een deel van de vegetatie plat, wat kan leiden tot een viltlaag. Ook laten ze in dat geval de minder eetbare soorten staan. De kans hierop bij gescheperde beweiding is groter dan bij drukbeweiding met flexnetten omdat de tijdsduur wat korter is. De druk is dus wat lager. Platliggend gras is ook niet meer geschikt voor maaien of bloten.
  • Een nadeel is het arbeidsintensieve vervoer van de dieren en de voorwaarde van een nachtverblijf. Het grote aantal dieren wil in vochtige omstandigheden weleens leiden tot een ‘zwart’ talud dat er zelfs zwaar beschadigd uitziet. In de praktijk blijkt dat na een regenbui en een korte herstelperiode weer helemaal bij te trekken.
  • De volgende schades kunnen ontstaan, maar in mindere mate dan bij extensieve beweiding of intensieve beweiding met flexibele rasters. Microreliëf in de vorm van schapenpaadjes, wat negatief uitpakt bij de beoordeling van de grasbekleding. Open plekken en spoorvorming door intensief belopen. Houtopslag, bepaalde onkruiden en ruigteplekken doordat grazers deze soorten laten staan.