Op deze pagina gaan we in op enkele achtergronden van maaibeheer: Effect maaien op vegetatie en doorworteling, vegetatiestructuur, bemesting, gefaseerd maaien en schadebeelden
Andere pagina’s gaan over:
Het effect van maaien is dat de groene delen van een plant worden verwijderd. Daarmee verdwijnt de energiefabriek van de plant. Om opnieuw uit te groeien gebruikt de plant de reserve-energie die in de wortels is opgeslagen. Doordat de bladeren in het begin nog klein zijn komt dat langzaam op gang [Deru e.a., 2010]. Hoe vaker er wordt gemaaid, hoe minder er van de wortels overblijft. Dit kan leiden tot afname van erosiebestendigheid. Te weinig maaien van vegetatie met een hogere biomassa leidt echter tot verruiging van de zode. Bij het maaien gaat het dus om een optimale balans tussen de hoeveelheid biomassa, frequentie van maaien en hersteltijd voor de plant. Dat is te vergelijken met effecten van beweiden, zie afbeelding.
Evans [1971] onderzocht het beschreven mechanisme van hergroei van gras. Zijn studie naar het effect van maaien op 2,5, 5 en 7,5 cm hoogte op de wortelgroei van Engels raaigras in monocultuur toonde aan dat hoe korter er werd gemaaid hoe lager de wortelgroei was en hoe langer het duurde voordat de groeisnelheid gelijk was aan het niet-gemaaide gras.
Frissel e.a. [2005, p. 42] concluderen: “Beweiden met schapen heeft een positief effect op de doorworteling in de bovenste bodemlagen (tot 15,5 cm.), en hooilandbeheer heeft een positief effect op de doorworteling in de diepere bodemlagen”.
Maaibeheer zorgt ook voor strakke grenzen binnen een terrein en weinig variatie in structuur: de vegetatie is relatief monotoon met dezelfde hoogte en weinig afwisseling. Dat wil niet zeggen dat er niet veel soorten kunnen staan! Maaibeheer is namelijk wel een geschikt instrument voor botanische doelstellingen. Standplaatsfactoren en gekozen maaitijdstip(pen) en -frequenties bepalen welke vegetatie zich ontwikkelt. Hierdoor staat de uitkomst van het beheer min of meer vast. Door maaien en afvoeren worden vooral hooilandsoorten bevorderd en kunnen soortenrijke graslanden ontstaan. Dat laatste hangt af van het lutumgehalte en de hoeveelheid voedingsstoffen in de bodem.
Door aanvoer van stikstof via ammoniakdepositie uit de lucht vindt er altijd al een zekere bemesting van de zode plaats [Hazebroek&Sprangers, 2002]. De stikstofdepositie in Nederland was in 2017 gemiddeld 22,5 kg per ha maar varieerde van minder dan 10 kg per ha aan de kust tot 50 kg per ha in gebieden met intensieve veehouderij [Oenema et al, 2019, p. 1]. Kunstmatige bemesting van de zode leidt tot nog meer voedingsstoffen in de toplaag en een concentratie van wortels bovenin de zode. Dit kan negatieve effecten hebben op de erosiebestendigheid. Uit metingen met een centrifugeproef blijkt dat de erosiebestendigheid van langdurig onbemest soorten- en kruidenrijk hooiland, gekenmerkt door een hoge doorworteling, significant hoger is dan de erosiebestendigheid van bemest grasland, gekenmerkt door een lage doorworteling [Sprangers, 1996]. Het soortenaantal neemt wel af.
Overmatig bemesten kan de ontwikkeling van een dichte zode van enige dikte (> 50 mm) beperken [RWS, 2012]. Bemesting zal zeker niet meer mogen bedragen dan 50-70 kg/ha [Fliervoet, 1992].
Toch kan het in bepaalde omstandigheden nodig zijn meststoffen aan te voeren. Of de aanwezige nutriënten te behouden door minder intensief te maaien. Op de pagina over problemen grasbekleding gaan we daar op in. Bemesting op waterkeringen is overigens aan regels gebonden. Voor meer informatie daarover, zie https://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/mestbeleid/mest.
Het is mogelijk een goede zode in stand te houden met een lichte mestgift. Onderzoek op Groningse en Friese dijken toonde aan dat ook bij een optimaal beheer met lichte bemesting en beweiding een goede doorworteling kan ontstaan. De mestgift bedroeg ongeveer 75-100 kg N/ha/jr. Er werd periodiek beweid en niet afgegraasde productie wordt gemaaid en afgevoerd. De grasmat werd gekenmerkt door een goede zodedichtheid en een hoge worteldichtheid met veel dunne wortels in de toplaag van 0-5 cm. Bij beproeving bleek die toplaag bestendiger te zijn dan de laag daaronder (5-10 cm) [Sprangers, 1996].
Wat gebeurt er wanneer het beheer wordt veranderd en de bemesting wordt gestopt?
Uit onderzoek blijkt dat de overgang van bemest weiden naar onbemest hooien verschillende effecten kan hebben, afhankelijk van de uitgangspositie en het gevoerde nieuwe beheer. Er zal zich een ander type grasland ontwikkelen met soorten gericht op een lagere bovengrondse en hogere ondergrondse productie en een efficiënter gebruikt van voedingsstoffen in de bodem. Deze overgang zal de beheerder goed moeten monitoren om ontwikkeling van ongewenste soorten tegen te gaan [Sprangers&Arp, 2004].
De beheerder kan kiezen voor gefaseerd maaibeheer bij een doelstelling waarbij insecten ruimte moeten krijgen op de waterkering. Of om invulling te geven aan de maatregelen van de gedragscode voor het maaien van dijken. Gefaseerd maaien kan de bloeitijd uitstellen en/of verlengen. Zie ook de pagina over biodiversiteit. Over gefaseerd maaien en biodiversiteit is veel actuele informatie op internet te vinden, dat laten we hier buiten beschouwing. We gaan hier kort in op enkele punten die horen bij gefaseerd maaien op waterkeringen.
Gefaseerd maaien op dijken kan door gebruik te maken van twee zijden van de waterkering, door te werken met verticale blokken per talud, met horizontale stroken per talud en met sinusvormige banen. Met blokken- of strokenmaaien wordt de nat-droog gradiënt op de dijk meer benut of zelfs versterkt waardoor de bloeitijdstippen meer gaan variëren en langer een aanbod van nectar en schuilgelegenheid aanwezig is.
De kans op schade en de uitvoerbaarheid variëren bij deze vormen. In principe geldt dat elke extra werkgang meer geld kost en extra risico op schade oplevert:
Eenvoudiger kan zijn te kiezen voor een fasering waarbij de kernzone van de waterkering op een ander tijdstip wordt gemaaid dan eventuele overhoeken en bermen, waar een lagere erosiebestendigheidseis geldt.
Braakman [2018] en Malms [2019] hebben een uitgebreide afweging hierover gemaakt, zie faunavriendelijk beheer.
De beheerder heeft er in deze situatie voor gekozen om het zuidtalud vroeg te maaien, begin mei, omdat daar relatief veel biomassa staat. Maar ook de kruiden werden meegemaaid.
Binnen 6 weken herstelt de vegetatie zich en komen soorten als Knoopkruid weer volop terug. Foto is op iets andere locatie genomen.
Hetzelfde talud, iets verderop, maar hier is de dominantie van grassen in juni nog duidelijk te zien.
Maaien kan leiden tot schades, of kwaliteitsparameters die in de Digigids staan. Zie behandeling schadebeelden.
Bemesting met stikstof is niet optimaal, maar de injecteur is helemaal af te raden. Tijdens belastingsproeven vertoonde een zode die was geïnjecteerd (Kattendijke, sectie 2) beginnende schade en vrijwel bezwijken van het talud [RWS, 2012].