Door allerlei oorzaken kunnen er open of ongewenste plekken ontstaan in de dijkvegetatie.
We bespreken onderstaand mogelijke oorzaken:
De waterkeringbeheerder moet eerst de oorzaak van de verslechtering van de vegetatie wegnemen of de verslechtering compenseren. Daarna kan hij doorzaaien met een geschikte grassoort of een geschikt zadenmengsel. De ernst van het probleem bepaalt hoe dicht de inzaai moet zijn (in kg/ha).
Bij een te extensief beheer is de voedselrijkdom van de bodem vaak te hoog waardoor zich een snel groeiende, hoogproductieve en hoog opgaande vegetatie ontwikkelt. Dergelijke vegetaties hebben vaak een lage civieltechnische kwaliteit (holle zode als gevolg van schaduwwerking door het hoge gewas) en een (zeer) laag aantal soorten en daardoor een zeer eenzijdige doorworteling. Overmatige bemesting: beperkt ontwikkeling van een goed doorwortelde zode (wortels in bovenste 5 cm van bodemprofiel).
Wanneer de bodem te voedselrijk is geworden bestaat het herstelbeheer uit een versneld afvoeren van de overtollige bodemnutriënten. Hiertoe moeten vaak de maaitijdstippen en soms ook de maaifrequentie worden aangepast. Met name de voorjaarsmaaibeurt moet op het moment plaatsvinden wanneer de biomassaproductie het hoogst is. Daarnaast zorgt een extra maaibeurt voor de versnelde afvoer van overtollige bodemnutriënten. Als de bodemnutriënten weer op een aanvaardbaar niveau komen is dit vaak te zien aan een (forse) afname van de biomassaproductie. Dan kan de beheerder weer overgegaan op een geschikt instandhoudingsbeheer met vaste beheertijdstippen en -frequentie.
Verschraling is het tekort aan benodigde voedingsstoffen in de bodem. De oorzaak is met name langdurig maaien en afvoeren waardoor uiteindelijk een tekort kan ontstaan aan (een combinatie van) voedingsstoffen. In mindere mate kan door uitspoeling vanuit boventaluds naar de ondertaluds bovenin verschraling optreden. Het gevolg is dat door verschraling de dichtheid en biomassa van de vegetatie afneemt; er ontstaat een holle zode. Er ontstaan open plekken die volgroeien met mos en waar zich pioniersoorten als Koolzaad en Raapzaad en probleemsoorten als Jakobskruiskruid vestigen. Ook dergelijke vegetaties hebben vaak een lage civieltechnische kwaliteit (open plekken, moslaag, slechte doorworteling) en een (zeer) laag aantal soorten.
Een goed bodemonderzoek toont aan welk voedingsstof ontbreekt. De beheerder kan dan door een uitgekiende bemesting de situatie herstellen.
Daarnaast moet vaak de frequentie van het maaien of beweidenen, al dan niet tijdelijk, verlaagd te worden om een duurzame oplossing te verkrijgen. In trajecten met beweiding waarin door voortdurende beweiding een flinke moslaag is ontstaan kan het, soms tijdelijk, vervangen van beweiding door maaibeheer leiden tot een relatief snelle verbetering van de kwaliteit van de dijkvegetatie. Ook kan enkele malen klepelen verbetering opleveren. Door toename van biomassa en een kleurontwikkeling van gelig naar groener gewas ziet de beheerder of de maatregel voldoende effect heeft.
Zie: ‘moslaag’ verder naar onderen.
Een verdichte toplaag ontstaat doordat o.a. maaimaterieel, bodemprocessen of dieren de grond dichtdrukken. De kans op een te sterke verdichting is het grootst bij een toplaag die bestaat uit een zwaardere bodemsoort (hoger lutum-/kleigehalte). Klei laat zich in het algemeen gemakkelijker verdichten dan een zandige toplaag. Het gevolg is dat er verminderde luchttoevoer naar de bodem is, de nutriënten minder makkelijk benut kunnen worden, het wortelstelsel zich minder ontwikkelt en dat op taluds het water snelle afstroomt of op bermen juist langer blijft staan.
Het gevolg is dat de vegetatie zich minder goed ontwikkelt.
De oplossing is het beluchten van de zode. Structureel kan de beheerder kiezen voor inzet van maaimaterieel met wisselende spoorbreedte waardoor de kans kleiner is dat op vaste routes de bodem verdicht.
Na verloop van tijd kan in de grasbekleding een viltlaag ontstaan. Dit is een dunne laag van organisch materiaal die verstikkend werkt voor de grasbekleding. De oorzaak is dat het organische materiaal zich ophoopt tot een viltlaag, voornamelijk door gemaaid of afgestorven gras. Wanneer dit bij nat weer op elkaar plakt en vervolgens opdroogt, vormt het een vast geheel dat erg moeizaam verteert. Gevolg is dat het erg schadelijk kan zijn voor het gras: verstikkend, remt ontwikkeling enz.. Door te verticuteren wordt de viltlaag verwijderd. Bovendien snijden de messen van de verticuteermachine veel ondergrondse uitlopers en wortels van het gazon door. Dit beschadigt weliswaar de grasmat maar zorgt er ook voor dat het gras nieuwe uitlopers gaat vormen. Deze uitlopers zorgen er voor dat er weer snel een dichte grasbekleding ontstaat. Verticuteren zorgt verder ook voor beluchting van de grasbekleding. Ook het strak harken van de zode met een bandhark kan goed effect hebben.
Vervilting kan worden voorkomen door maaisel te verwijderen (dus niet klepelen). En door middel van een gezonde bodem met een actief bodemleven dat ervoor zorgt dat dood en gemaaid gras snel wordt omgezet in voedingsstoffen voor het grasbekleding.
De vegetatie zal hierdoor weer makkelijk ontwikkelen en dichtgroeien.
Mosgroei kan ontstaan door verschillende oorzaken. Vooral op dijktaluds met een noordexpositie ontwikkelt zich vaak een moslaag onder de vegetatie. Met name in weilanden kan deze moslaag een hoog aandeel van de bedekking bereiken (soms tot wel 95%). De moslaag in weilanden op noordtaluds bestaat vaak uit Gewoon haakmos (Rhytidiadelphus squarrosus) maar soms ook uit Gewoon dikkopmos (Brachythecium rutabulum). De eerste soort kan dichte plakkaten vormen, de tweede doet dit minder. De mossen zijn wel verankerd in de bodem maar vormen geen uitgebreid wortelstelsel dat bij kan dragen aan de erosiebestendigheid van de grasbekleding. Een gesloten moslaag moet worden vermeden.
Mossen geven in het algemeen de voorkeur aan een bodem die niet regelmatig uitdroogt en een niet te zware vegetatiebedekking. Margadant en During [(1982) in Hazebroek&Sprangers, 2002] stellen dat sterke mosgroei in een gazon niet in zijn algemeenheid wijst op zure bodem, ook op kalkgrond kan men sterke mosgroei krijgen als het gras maar wordt tegengegaan.
Gesloten moslaag: verticuteren of strak harken met een bandhark. De moslaag wordt daarmee van de toplaag gekrabd. Na het verticuteren kan het nodig zijn om door te zaaien om de open plekken zo snel mogelijk begroeid te krijgen.
Naast het bestrijden van een gesloten moslaag moet ook de oorzaak van de vermossing worden onderkend en aangepakt.
Probleem | Aanpak |
1. Oppervlakkige verzuring van de toplaag. | Mosgroei kan worden tegengegaan door te zorgen voor een juiste pH-waarde. De pH kan worden gecontroleerd met een pH-bodemtest. Als deze waarde lager is dan 6 kan naar behoefte kalk toe worden gevoegd. Mos groeit vooral op een zure ondergrond en kan op deze manier dus voorkomen worden. |
2. Te intensieve beweiding waardoor alle exemplaren van de grassen en kruiden die boven de moslaag uitsteken direct worden afgegraasd. Hierdoor ondervindt het mos geen enkele concurrentie en kan optimaal floreren. | Methode van beweiding vervangen door beweiding waarbij de intensiteit is afgestemd op de ontwikkeling van de vegetatie. Doorzaaien en vervolgens één of twee jaar lang maaien in plaats van beweiden. |
3. Te lage maaihoogte waardoor alle exemplaren van de grassen en kruiden die boven de moslaag uitsteken worden afgemaaid. Door het sterk afgenomen fotosynthetisch vermogen van de grassen en kruiden ondervindt het mos weinig concurrentie en kan optimaal floreren. | Verhelpen door maaiapparatuur hoger af te stellen of andere apparatuur te gebruiken. |
4. Te ver doorgevoerde verschraling van de toplaag waardoor er open plekken ontstaan in de grasbekleding die worden ingenomen door de moslaag. | 1. verlaging onderhoudsfrequentie; 2. aanpassing beheertijdstippen (later maaien: minder afvoer van bodemnutriënten; 3. bij een of meer maaibeurten het maaisel niet afvoeren; 4. uitgekiende bemesting. |
5. Te sterke verdichting van de toplaag (bv. door veelvuldig berijden) waardoor de groei van de grassen en kruiden wordt verhinderd en de moslaag zijn kans kan grijpen. | Oppervlakkig eggen of beluchting van de bodem. |