Soortenrijke bloemrijke dijkvegetaties worden voornamelijk aangetroffen op lichtere en schralere grondsoorten
Soortenrijke bloemrijke dijkvegetaties worden voornamelijk aangetroffen op lichtere en schralere grondsoorten, dat wil zeggen bij een relatief laag lutumgehalte en minder maar voldoende aanwezige voedingsstoffen. De eisen aan de samenstelling van de toplaag voor ontwikkeling van de vegetatie zijn dus specifiek. Lees eerst die pagina.
We behandelen hieronder aanvullend de volgende factoren:
Voor de overige factoren, zie Bloemdijken.
In het gebied van de grote rivieren zijn er verschillen in de bodemsamenstelling. In stroomopwaarts gelegen gebieden bestaat de bodem uit een lichtere bodemsoort met een lager lutumgehalte en een hoger zandgehalte dan in de meer stroomafwaarts gelegen gebieden. Dit verschil in bodemsamenstelling heeft in het verleden geleid tot verschillen in de samenstelling van de dijkvegetatie in de verschillende delen van het stroomgebied van de grote rivieren.
Tot de 90er jaren van de vorige eeuw werden dijken vaak opgebouwd met lokaal aanwezig materiaal, dus streekeigen materiaal. Hierdoor bestonden de vroegere dijken stroomopwaarts langs de Rijntakken uit een zandiger en kalkrijker onderliggende laag (substraat) dan de dijken meer stroomafwaarts. Ook is er van oudsher een verschil in substraat tussen de Maas en de Rijntakken. Het substraat van de Maasdijken en -kades is in het algemeen zandiger en iets zuurder en dus minder kalkrijk dan dat van de dijken langs de Rijntakken. Dit alles heeft invloed op de oorspronkelijke vegetatie.
Ten behoeve van de snelle en grootschalige dijkverbeteringen vanaf 1993 werd van heinde en verre beschikbaar materiaal aangevoerd om de dijken mee te verbeteren. Hierdoor verdween de variatie in bodemsamenstelling tussen de verschillende regio’s en is in principe nu op vrijwel alle verbeterde dijken dezelfde dijkvegetatie mogelijk. Streven naar de oorspronkelijke vegetatie heeft daarom alleen zin als het bodemmateriaal daarvoor geschikt is.
Het inzaaimengsel voor bloemdijken moet worden afgestemd op de bodemsamenstelling. Op een kleirijke, voedselarme bodem ontwikkelt zich in het algemeen een relatief hoog opgaande vegetatie met een relatief hoge biomassaproductie. Een inzaaimengsel met concurrentiekrachtige, vooral algemene soorten is hier op zijn plaats.
Op een lichte bodem (laag lutumgehalte) ontwikkelt zich in het algemeen een laagblijvende vegetatie met een relatief lage biomassaproductie. Een inzaaimengsel met laag blijvende, minder concurrentiekrachtige soorten die passen bij het streefbeeld en de gekozen beheervorm kan hierop worden toegepast.
Tot aan de dijkverbeteringen in de 90er jaren weerspiegelde het verschil in bodemsamenstelling zich in de dijkvegetatie. De dijkvegetatie in het oostelijk rivierengebied was in het algemeen soortenrijker en bevatte ook meer zeldzamere plantensoorten dan de meer naar het westen gelegen dijken. Ook was er een verschil in soortensamenstelling van de dijkvegetatie langs de Maas en langs de Rijntakken. De verschillen in vegetatiesamenstelling zijn nog steeds aanwezig maar beperken zich tegenwoordig tot de weinige nog niet verbeterde dijken.
Om dit verschil in soortensamenstelling te behouden wordt aanbevolen bij de inzaai ten behoeve van soortenrijke, bloemrijke dijken streekeigen inzaaimengsels toe te passen. Deze mengsels zijn beperkt verkrijgbaar maar hebben als voordeel dat de soorten erin optimaal zijn aangepast aan de standplaatsomstandigheden waarop ze worden toegepast.