De innovatieve toepassing van GCL’s (Geo Clay Liners ofwel bentonietmatten) op dijken wordt door verschillende waterschappen onderzocht.
De innovatieve toepassing van GCL’s (Geo Clay Liners ofwel bentonietmatten) op dijken wordt door verschillende waterschappen onderzocht. Daarbij wordt een relatief dunne bentonietmat op enige diepte onder het maaiveld aangelegd. Deze mat werkt als een ondoordringbare laag en als erosiebestendige bekleding onder een deklaag, waardoor minder eisen worden gesteld aan de afdekkende kleilaag.
Dit is in Nederland een innovatie, maar in Duitsland worden al decennialang GCL’s op dijken toegepast. Daar is dus al zeer veel onderzoek gedaan. Al lang dáárvoor is onderzoek gestart voor de toepassing in stortplaatsen of landfills. Die toepassing is veel ouder en van daaruit is men later onderzoek en regelgeving naar de toepassing op dijken gestart. De uitkomsten bieden hoopvolle toepassingsmogelijkheden voor dijkversterking in Nederland.
Voor deze Handreiking behandelen we nu alleen de vraag welke top- of deklaag kan worden toegepast zodat er een grasbekleding op kan ontstaan die enige droogteresistentie heeft. Andere technische vragen vallen buiten de scope van deze handreiking.
Ontwerp
Volgens het Duitse GCL ontwerp, beschreven in de Brad16, gaat er op de GCL een toplaag van minimaal 0,8 m (op/bij de kruin mag dit minder zijn). Dit vanwege vorst-dooi invloeden en om kapot zwellen van de GCL te voorkomen. In Duitsland brengt men eerst 0,3 m zand en dan 0,5 m toplaag aan op de GCL. Het zand draineert (goed voor de stabiliteit tegen afschuiven) en de toplaag maakt een goede grasmat mogelijk. In Duitsland hoeft men niet zoals in Nederland de grastoplaag te beoordelen dus is er minder specifieke aandacht voor de graskwaliteit.
In Nederland moeten we het gras afzonderlijk beoordelen en daarom willen Nederlandse dijkbeheerders liever onze Nederland toplaag op het GCL toepassen: 0,5 m klei/deklaag en 0,3 m teelaarde. Dit is iets nadeliger voor de stabiliteit tegen afschuiven, maar wij denken dat de zandlaag een ongewenste verdroging zal geven.
Waterschap Limburg gaat op twee dijkstrekkingen enkele honderden meters aanleggen. Dit in het kader van de POV DGG. Ze willen daarbij ook inzicht krijgen in de grasontwikkeling en monitoren hoe het gras zich houdt in droogte en natte omstandigheden.
Droogtevraag
Leden van het expertteam grasbekleding hebben nagedacht over deze vraag die werd gesteld vanuit het HWBP-Project Tiel-Waardenburg: “Welke laagdikte grond moet er op de bentonietmatten (GLC) komen zodat zich een grasmat ontwikkelt die bijvoorbeeld niet uitdroogt tijdens een droge zomer?”
Op basis van algemene grond- en vochtkarakteristieken wordt het volgende geadviseerd.
Voor een droogtebestendige reguliere grasbekleding als afdeklaag die ook voldoet aan eisen voor biodiversiteit e.d. is een laagdikte van 0,60 meter zavelige grond met een volumefractie beschikbaar hangwater van 20, of een equivalente laag aanbevelenswaardig. Normaal dijkbeheer met 2x maaien en afvoeren is hier gewenst om een reguliere vegetatiesamenstelling voor waterkeringen te behouden die inspecteerbaar is voor o.a. graverij en bovendien vrij is van houtige opschot.
Het is als alternatief mogelijk te kiezen voor een dunnere en/of schralere zode met sterkere droogtekarakteristieken. Er zal frequenter een jaar optreden waarbij het verwelkingspunt voor de vegetatie wordt bereikt. Hier ontstaat een vegetatietype met een lagere biomassa en specifieke droogteresistente gras- en plantensoorten. Extensiever beheer met 1x maaien en afvoeren wordt dan mogelijk. Bij het inzaaimengsel moeten soorten worden gekozen die droogteresistent zijn en die passen bij de standplaatsomstandigheden van de toplaag. Enkele karakteristieke plantenassociaties voor waterkeringen zijn 14Bc1/14Bc2/16Bc1-a/16Bb1-c/14Bb1. Dit alternatief biedt ook kansen op toename van biodiversiteit.
In dit advies wordt geen rekening gehouden met andere functies en beheeraspecten van de afdeklaag.