De bodemopbouw is een complex verhaal. Op deze pagina behandelen we deze op hoofdlijnen.
Op andere pagina’s staat de informatie over losse bodemcomponenten.
Op deze pagina gaan we in op:
Verruijt [2001] onderscheidt in relatie tot vegetatie acht bodemtypen op basis van het lutumgehalte (zie tabel 002).
Bodemtype | Percentage lutumdeeltjes | |
Zand | Klei-arm zand | 0%-5% |
Kleiig zand | 5%-8% | |
Zavel | Lichte zavel | 8%-12% |
Matig lichte zavel | 12%-17,5% | |
Zware zavel | 17,5%-25% | |
Klei | Lichte klei | 25%-35% |
Matig zware klei | 35%-50% | |
Zware klei | 50%> |
Tabel 002. Bodemtype naar percentage lutumdeeltjes in het sediment (Naar: Verruijt, 2001)
Op basis van [Verruijt, 2001] zijn voor de dijken de volgende bodemtypen onderscheiden (zie tabel 003).
Ten opzichte van de indeling van Verruijt zijn bij de indeling in tabel 002 lichte zavel (lutum 8-12%) en matig lichte zavel (lutum 12-17,5%) in tabel 003 samengevoegd tot één type.
Type nr. | Officiële benaming | Lutum-% | Zand-% | Silt-% | Groep |
1 | Zand | < 8% | > 50% | Overig | Zand |
2 | Silt | < 8% | < 50% | Overig | Silt |
3 | Lichte tot matig zware zavel | 8-17,5% | Overig | Zavel | |
4 | Zware zavel | 17,5-25% | Overig | ||
5 | Lichte klei | 25-35% | Overig | Klei | |
6 | Matig zware klei | 35-50% | Overig | ||
7 | Zware klei | > 50% | Overig |
Tabel 003. Bodemtypen die kunnen worden aangetroffen op dijken. Officiële benaming, lutumgehalte, zandgehalte en siltgehalte en indeling in zand, silt of klei.
Van der Zee [1992] onderscheidt op basis van de granulaire samenstelling 10 bodemtypen op dijken (tabel 004). Hij concludeert dat:
Tabel 004. Bodemtypen die kunnen worden aangetroffen op dijken. Officiële benaming, lutumgehalte, zandgehalte en siltgehalte en indeling in zand, silt of klei.
Klasse nr. | Officiële benaming | Lutum-% | Zand-% | Silt-% | Groep |
1 | Zand | 0 – 3 | 92 – 100 | 0 – 6 | Zand |
2 | Zand | 3 – 5 | 86 – 92 | 6 – 9 | |
3 | Silt | 5 – 7 | 79 – 86 | 9 – 13 | Silt |
4 | Lichte zavel | 7 – 10 | 70 – 79 | 13 – 19 | Zavel |
5 | Matig zware zavel | 10 – 18 | 52 – 70 | 19 – 30 | |
6 | Zware zavel | 18 – 22 | 40 – 52 | 30 – 39 | |
7 | Lichte klei | 22 – 27 | 29 – 40 | 39 – 45 | Klei |
8 | Lichte tot matig zware klei | 27 – 32 | 18 – 29 | 45 – 49 | |
9 | Matig zware klei | 32 – 38 | 12 – 18 | 49 – 58 | |
10 | Zware tot zeer zware klei | 38 – 54 | 0 – 12 | 40 – 45 |
Tot de 90er jaren van de vorige eeuw werden dijken vaak opgebouwd met lokaal aanwezig materiaal. Vooral de toplaag bestond meestal uit materiaal dat afkomstig was uit de directe omgeving. Hierdoor bestonden de vroegere dijken stroomopwaarts langs de Rijntakken uit een zandiger en kalkrijker substraat dan de dijken meer stroomafwaarts. Het zwaardere zand in de rivier zakt immers eerder uit terwijl de fijnere en lichtere kleideeltjes verder worden meegenomen door het stromend water. Zware tot zeer zware klei is altijd kalkloos. Het substraat van de Maasdijken en -kades is in het algemeen zandiger en iets zuurder en dus minder kalkrijk dan dat van de dijken langs de Rijntakken. Van der Zee [1992] noemt voor de dijken langs de Rijn, Waal en IJssel een zuurgraad (pH) van 6,8-6,9 en voor die langs de Maas een zuurgraad van 5,6-5,8. De dijkvegetatie langs de Maas bevatte zowel meer soorten die indicatief zijn voor een zandiger substraat en een lagere pH als een hoger aandeel van deze soorten ten opzichte van de dijkvegetatie langs de andere grote rivieren.
Tot aan de dijkverbeteringen in de 90er jaren weerspiegelde het verschil in bodemsamenstelling (granulaire samenstelling) zich in de dijkvegetatie (figuur 002). De dijkvegetatie in het oostelijk rivierengebied, met een lager lutumgehalte, was in het algemeen soortenrijker en bevatte ook meer zeldzamere plantensoorten dan de meer naar het westen gelegen dijken (figuur 003).
Ten behoeve van de snelle en grootschalige dijkverbeteringen vanaf 1993 werd van heinde en verre beschikbaar materiaal aangevoerd om de dijken mee te verbeteren. Hierdoor verdween de variatie in bodemsamenstelling tussen de verschillende regio’s en is in principe nu overal dezelfde dijkvegetatie mogelijk.
Zeeklei is afkomstig van meerdere bronnen. Het slib van de Rijn en Maas is vermengd met dat van de Schelde, van kleibanken voor de Vlaamse kust en van Franse rivieren. Door een noordwaartse stroming is het sediment vanaf de Zeeuwse kust tot zelfs in Groningen terecht gekomen. Toch zijn districten te onderscheiden: de noordelijke kust valt onder het Hafdistrict (zeeklei) en de Zeeuwse kust onder het Fluviatiel district met klei die meer onder invloed van de rivieren staat.
Er kunnen tussen rivier- en zeeklei weliswaar verschillen zijn in de mineralogische samenstelling, maar de daaruit vloeiende verschillen in chemische samenstelling is echter klein. Afzettingen langs de Overijsselse Vecht en Berkel kunnen plaatselijk een hoog ijzergehalte hebben. [Locher&Bakker, 1991; Sprangers, 1989]
De bodemsamenstelling van de toplaag is meer dan alleen de granulaire samenstelling. Er is veel bodemleven in de vorm van schimmels en bodemfauna. Bodemprocessen zorgen voor verkitting van de losse korrels, voor scheurvorming die meer lucht geven in diepere lagen, voor het beschikbaar komen van voedingstoffen en vele andere factoren. Alle processen bepalen uiteindelijk ook de doorworteling (lengte, groeisnelheid en dichtheid) van de toplaag.
Zie ook uitleg hierover bij klei, zand, doorworteling en cementatie