We hanteren de volgende definitie.
“Biodiversiteit is de verscheidenheid aan leven in een bepaald gebied (…). Biodiversiteit omvat alle soorten planten, dieren en micro-organismen, maar ook de enorme genetische variatie binnen die soorten en de variatie aan ecosystemen waar ze deel van uitmaken (…). Het gaat dus lang niet alleen over bloemen, bomen en aaibare beesten. Het begrip omvat het totaalpakket aan levende organismen en systemen – en de interacties daartussen” [WUR, 2021].
Dijken vormen in Nederland een bijzondere standplaats voor planten en een leefgebied voor fauna. Ze bieden daarmee kansen voor biodiversiteit.
Bij planten gaat het om mossen, grassen en kruiden. Bij fauna om een veelheid aan organismen die in de bodem leven, daarop rondkruipen en er boven rondvliegen. Hierbinnen zijn bijzondere relaties bekend. De bedreigde Knautiabij bijvoorbeeld, is in het voortbestaan helemaal afhankelijk van de Beemdkroon [Swinkels, Liebrand, Van Rooijen, Visser, & De Kroon, 2020]. Andere insecten kunnen voortbestaan met meerdere plantensoorten. Maar die zijn misschien weer afhankelijk van open ruimtes in de vegetatie.
De grootst mogelijke biodiversiteit leidt niet per definitie tot de hoogste natuurwaarde. De natuurwaarde hangt af van o.a. de volgende twee factoren. Ten eerste hoe levensgemeenschappen en soorten in de omgeving voorkomen, dus de zeldzaamheid. Ten tweede de mate van achteruitgang door menselijk toedoen. Op basis van deze factoren kan dus ook een zeer soortenarme levensgemeenschap als zeer waardevol gelden voor de biodiversiteit in een heel land. Voor rivierdijken zijn deze factoren van belang. Dijken zijn binnen Nederland namelijk één van de belangrijkste plekken voor levensgemeenschappen van glanshaverhooilanden.
Biodiversiteit komt tot ontwikkeling bij een goed gekozen en stabiel beheer. De variatie in landschap moet je dus stabiel in de tijd beheren. Dit doe je door elk jaar op hetzelfde tijdstip hetzelfde onderhoud uit te voeren (Boer & Schils, 2011). De Beemdkroon is een soort die niet veel meer voorkomt. Maaien op een verkeerd tijdstip kan dus bedreigend zijn voor het voorbestaan van deze plant en daarmee voor de Knautiabij. Het streven naar grotere diversiteit voor algemene soorten kan ten koste kan gaan van deze bijzondere soorten. Bij keuzes voor ander beheer willen we hiermee rekening houden.
Binnen de biodiversiteit is voor de fauna belangrijk dat een leefgebied veiligheid, voeding, verblijf en voortplantingsmogelijkheden biedt. In het algemeen geldt dat insectensoortenrijkdom profiteert van variatie in het landschap. Want variatie biedt een veelheid aan voedingsbronnen, voortplantingsgebieden, schuilplaatsen, overwinteringslocaties.
Vegetaties variëren van voedselrijke naar voedselarme typen. Biodiversiteit ontwikkelt zich in samenhang hiermee. Als de diversiteit laag is door voedselrijkdom kun je het beheer beter eerst afstemmen op het verlagen van de biomassa waardoor de soortenrijkdom (en dus de biodiversiteit) toeneemt en daarna pas een meer uitgekiende beheervorm kiezen.
Hoe maakbaar is dit? Natuurlijk spelen bij beheer en biodiversiteit weersomstandigheden een rol. Door warme periodes kan de natuur zich eerder ontwikkelen. Of door natte periodes kan het moeilijk zijn het beheer uit te voeren. Hierdoor geldt: “het beheer is niet met een schaartje te knippen”.