Skip to main content

Waterschap Rijn en IJssel, pilot

Aan de hand van een pilot bij Waterschap Rijn en IJssel gaan we onderstaand verder in op bijvriendelijk beheer. We behandelen:

  • De keuze van dijkvakken en doelvegetatie
  • De voorwaarden voor de pilot

Keuze van dijkvakken en doelvegetatie

Sinds 2015 past Waterschap Rijn en IJssel op een aantal dijken bijvriendelijk dijkbeheer toe. Dit beheer is gericht op een optimale bloei van nectar- en stuifmeelplanten. Deze mogen niet voor de bloei worden gemaaid zodat bijen en andere insecten hier maximaal gebruik van kunnen maken. Bijvriendelijk dijkbeheer is automatisch ook gericht op de ander bloembezoekende insecten zoals zweefvliegen, kevers en (nacht-)vlinders.

De afgelopen jaren zijn er in het kader van de monitoring op de dijken in het beheergebied vegetatieopnames gemaakt van alle dijkvakken. Op basis van de vegetatiesamenstelling zijn alle 250 proefvakken ingedeeld in een van de vier kwaliteitsklassen goed, matig, slecht en zeer slecht . In het voorjaar van 2015 heeft Waterschap Rijn en IJssel een aantal dijkvakken aangewezen waar gedurende 3 jaar bijvriendelijk dijkbeheer wordt toegepast. Het betreft alleen dijkvakken die minimaal een matige kwaliteit maar veelal een goede kwaliteit hebben. Dit houdt in dat het om dijkvakken gaat met een matig tot goed ontwikkelde, soortenrijke en bloemrijke vegetatie. Waar alleen wordt gemaaid bestaat de vegetatie uit soortenrijk, bloemrijk hooiland (vegetatietypen H2 en H3), bij beweiding met schapen bestaat de vegetatie uit soortenrijke kamgrasweide (vegetatietypen W2 en W3).

Dus: alleen als één van de volgende vegetatietypen aanwezig is, mag bijvriendelijk beheer worden toegepast:

  • W2: kamgrasweide; matig soortenrijk
  • W3: kamgrasweide; soortenrijk
  • H2: hooiland; matig soortenrijk
  • H3: hooiland soortenrijk

In eerste instantie is bij de selectie van geschikte dijkvakken gezocht naar trajecten die zowel een geschikt binnen- als buitentalud hebben met een van de bovengenoemde vegetatietypen. Later is besloten het bijvriendelijk dijkbeheer alleen toe te passen op binnentaluds.

Voorwaarden

Bij dit bijvriendelijk dijkbeheer gelden de volgende voorwaarden:

  • De grasbekleding op de dijk moet erosiebestendig blijven om hoogwater te kunnen keren.
  • Verruiging moet worden voorkomen.
  • Alle vegetatie moet in het najaar worden gemaaid en worden afgevoerd, zodat het gras kort de winter in gaat. Dit is nodig i.v.m. inspectiemogelijkheden.
  • Het bijenbeheer op dijken creëert dus geen overwinteringsmogelijkheden voor bijen. Hiervoor moeten andere locaties worden gezocht in de nabijheid van de dijk.
  • Er moet sprake zijn van een bloemrijke vegetatie als voedselbron voor bijen.
  • Bijvriendelijk dijk beheer beoogt voedselvoorziening voor wilde- en honingbijen en overige insecten. Voor wilde bijen geldt dat er binnen een straal van 500 meter een overnachtingsplek moet zijn, voor honingbijen geldt een afstand van 5 km.
  • Er is voedselvoorziening nodig in de periode van maart tot september.
  • Er wordt ervaring opgedaan in dijkring 48 op dijkvakken die niet zijn verpacht, omdat een aangepast maairegime hier, i.v.m. eigen onderhoudsmaterieel, makkelijker inpasbaar is. De opgedane ervaringen worden gebruikt, als besloten wordt om bijvriendelijk beheer ook in andere dijkringen toe te passen.
  • Ongewenste soorten als Jakobskruiskruid, Heermoes en Gewone berenklauw worden in de eerste maaironde ook gespaard. Deze soorten mogen zich niet verder uitbreiden als gevolg van het gewijzigd onderhoud.
  • In 2015 wordt in de dijkvakken met bijvriendelijk beheer de vegetatiesamenstelling onderzocht (0-situatie) ten einde over 3 en 6 jaar vast te kunnen stellen wat het effect is van deze vorm van beheer waarbij de voorjaarsmaaibeurt wordt overgeslagen.