De VTV2006 bepaalde de kwaliteit van de grasbekleding op basis van het beheertype, de vegetatiesamenstelling en de doorworteling.
Voor beheertype, zie beheercategorie.
De onderstaande indeling in vegetatietypen is hierop gebaseerd.
In hoofdstuk 4 van katern 8 van Voorschrift Toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen (VTV2006) wordt ingegaan op de functie van de grasmat op dijken. In bijlage 8-1 van de VTV2006 worden 8 vegetatietypen onderscheiden: een pioniertype, drie weilandtypen en vier hooilandtypen. Aan elk type wordt een kwaliteit van de graszode toegekend op basis van de bedekking en de worteldichtheid. Voor alle duidelijkheid: het betreft een kwaliteitsaanduiding uit de VTV2006, niet die volgens het WBI2017.
In deze 8 vegetatietypen ontbreken de vegetatietypen die aanwezig zijn kort na aanleg en inzaai van dijken. Hierin kunnen Rood zwenkgras en Ruw beemdgras de dominante grassoort zijn. Op basis van de systematiek voor de 8 vegetatietypen zijn 5 extra vegetatietypen onderscheiden: 3 met Rood zwenkgras als dominante grassoort (Rz1, Rz2 en Rz3) en 2 met Ruw beemdgras als dominante grassoort (Rb1 en RB2) (zie tabel 005).
Bovenstaande tabel bevat de dijkgraslandtypen zoals beschreven in de VTV2006 in combinatie met de resultaten van een onderzoek van Alterra waarin per vegetatietype 3 kenmerken zijn onderscheiden: bedekking, doorworteling en kwaliteit van de graszode.
In dit protocol staat beschreven hoe volgends de VTV2006 de civieltechnische kwaliteit werd bepaald.
Veel waterkeringbeheerders gebruiken de 13 typen dijkgraslanden, zoals aangegeven in de tabel, voor het beschrijven van de type grasbekleding op waterkeringen. Deze typering wordt ook toegepast ter bepaling van de ecologische waarde van de grasbekleding op de watering waarbij ervan wordt uitgegaan dat W3 (soortenrijke kamgrasweide) en H3 (soortenrijk hooiland) de hoogste ecologische waarde hebben.
Voor een verklaring van (afkortingen in) de figuur, zie Toelichting op de figuren.
De vegetatie van de meeste proefvakken van de beschikbare monitoringsprogramma’s wordt gerekend tot H2 – minder soortenarm hooiland.Hiervan wordt een groot deel beoordeeld als ‘matig’ . In minder ontwikkelde (H1 of W1) of niet-ontwikkelde vegetaties (Ru ruderaal of P pionier) is de beoordeling slecht of zeer slecht. Alleen in goed ontwikkelde vegetaties (H3 en W3) is de meerderheid civieltechnisch goedgekeurd, volgens de criteria van de VTV2006. Het WBI benadert de beoordeling van de vegetatiekwaliteit anders en er bestaat nog geen aangetoonde relatie tussen het vegetatietype VTV en de civieltechnische kwaliteit WBI.
Voor zover nu bekend bestaat er geen directe relatie tussen de vegetatietypen VTV2006 (W1, H1 enz.) en de beoordelingscategorieën van WBI2017 (gesloten-open-fragmentarisch). De verwachting is wel dat de pioniervegetatie op zijn best ‘open’ scoort omdat daarin slechts een oppervlakkige doorworteling aanwezig is. Een erg jonge dijkvegetatie (< 1 jaar) valt meestal snel uit elkaar en zal slechts ‘fragmentarisch’ scoren. Ook de ruigte/ruig hooiland scoort waarschijnlijk op zijn best ‘open’ doordat de bedekking op maaiveldniveau hierin meestal relatief laag is. Een echte ruigte met dominantie van ruigtesoorten zoals Groot hoefblad, Ridderzuring, Grote brandnetel, Japanse duizendknoop en Reuzenberenklauw scoort waarschijnlijk zelfs vaak ‘fragmentarisch’ terwijl een ruig hooiland met nog een zeker aandeel aan grassen meestal ‘open’ zal zijn.