Skip to main content

Aëratie, vochtgehalte (waterretentie) en waterdoorlatendheid

De doorluchting van de bodem kan het vegetatiebeeld bepalen. Waterdoorlatendheid heeft bovendien effect op de stabiliteit van de waterkering.

Waterretentiecapaciteit

De beschikbaarheid van water (waterretentie) gedurende het groeiseizoen is van groot belang voor de gewasproductie. De waterbeschikbaarheid in de bodem wordt grotendeels bepaald door de waterretentiekarakteristiek. Sommige bodems kunnen namelijk beter water vasthouden dan andere. Zo kunnen organische stofrijke bodems relatief meer water vasthouden dan organische stofarme bodems, en kunnen kleigronden water efficiënter vasthouden dan zandgronden. [Ros e.a., 2024].

Het vochtgehalte zegt iets over de hoeveelheid water die aanwezig is in de bodem. Maar het kost de plant ook energie om dat vocht uit de bodem te halen.  Daarin zijn drie stadia te onderscheiden:

  1. Verzadiging: het water lekt onder invloed van de zwaartekracht uit een bodemmonster. De grote en kleine bodemporiën zijn vol met water. De plant kan vocht onttrekken.
  2. Veldcapaciteit: er lekt geen water meer uit een bodemmonster onder invloed van de zwaartekracht. De grote poriën zijn gevuld met lucht en de kleine met water. De plant kan het vocht onttrekken.
  3. Verwelkingspunt: ook de kleine poriën zijn gevuld met lucht. De plant kan niet voldoende water meer onttrekken om de verdamping via bladeren te compenseren. Dit punt verschilt per plantensoort.

De waterretentiecapaciteit varieert per bodemsoort. Belangrijke factoren hierin zijn: 

  • lutumgehalte: lutum houdt water doorgaans beter vast dan zand waardoor er tijdens droge periodes langer water beschikbaar blijft in gronden met klei.
  • Organische stof: bodems met meer organische stof kunnen water beter opslaan.
  • Verdichtingsgraad: hoe hoger de verdichting, moe minder poriën voor het opslaan van water.

Doorluchting

Voor een goede doorluchting van de bodem moet het volume aan poriën met een diameter groter dan 30 micrometer minstens 10% van de grond bedragen. Het volume macroporiën, groter dan 200 micrometer, kan onder invloed van organische stof worden vergroot. Wortels hebben deze poriën nodig om te kunnen doordringen in de bodem. De doorluchting van de bodem speelt op de meeste dijken geen sturende rol in de vegetatie.  Maar op permanent vochtige locaties (kwel en ophoping regen) en op kades, met name in veenweidegebieden met hoge grondwaterspiegels, kan de doorluchting wel het vegetatiebeeld gaan bepalen. Veel planten van regelmatig vochtige standplaatsen hebben namelijk de mogelijkheid hun wortels intern van zuurstof te voorzien [Locher&Bakker, 1991].

Het draineren van de grond kan dan een vereiste maatregel zijn om de stabiliteit te verhogen en standplaatsomstandigheden te verbeteren. Afwatering speelt ook een rol voor een goede zode. Leg het grondlichaam daarom zodanig onder profiel dat ook na zetting en klink de afwatering van de dijk af richting teensloot in stand blijft.

Aëratie, vochtgehalte, waterdoorlatendheid bij aanleg:

De bodem moet goed gedraineerd zijn en onder afschot liggen, geen kans op langdurig vochtige plekken.