Skip to main content

Bodemonderzoek

Door oorzaken in de bodem kan de grasbekleding minder goed tot ontwikkeling komen.

De waterkeringbeheerder kan de oorzaak achterhalen door een bodemonderzoek, waarbij hij het (voorlopige Protocol grondonderzoek en bemesting op dijken [Liebrand & Evers, 2018] volgt.

Onderstaand gaan we in op:

  • Gewenste situatie en achteruitgang grasbekleding
  • Grondonderzoek
  • Op weg naar een protocol voor bemestingsonderzoek op dijken
  • Protocol voor bemestingsonderzoek op dijken

Zie ook voedingsstoffen (nutriënten).

Gewenste situatie en achteruitgang grasbekleding

In een gewenste situatie is sprake van:

  • Gewenste geslotenheid van de grasbekleding op maaiveldniveau: bij voorkeur ‘gesloten’, en op z’n minst ‘open’ en zeker niet ‘fragmentarisch’ (conform WBI2017).
  • Gewenste doorworteling: voldoende dicht en diepgaand.
  • Gewas gaat op goede lengte de winterperiode in.

Wat hier aan bijdraagt en bovendien gunstig is voor andere functies van de grasbekleding:

  • Gewenste soortensamenstelling: veel gewenste soorten (algemene en zeldzamere soorten), geen of weinig ongewenste soorten (probleemsoorten).
  • Grassen en kruiden aanwezig in gewenste verhouding: geen dominantie van soort(en).
  • Gewenste biomassaproductie: niet te laag en niet te hoog.

De kwaliteit van de grasbekleding is geen constant gegeven maar kan verslechteren. Achteruitgang van de kwaliteit van de grasbekleding kan bestaan uit:

  • Geslotenheid van de grasbekleding op maaiveldniveau neemt af: van ‘gesloten’ naar ‘open’ of van ‘open’ naar ‘fragmentarisch’ (conform WBI2017)
  • Doorworteling neemt af: onvoldoende dicht en oppervlakkig of lokaal ontbrekend (open plekken)
  • Gewas gaat te kort of te lang de winterperiode in

Wat hier aan bijdraagt en bovendien ongunstig is voor andere functies van de grasbekleding:

  • Afname van het aantal gewenste soorten: grassen en kruiden
  • Toename van ongewenste soorten (probleemsoorten)
  • Grassen en kruiden aanwezig in ongewenste verhouding: dominantie van soort(en)
  • Biomassaproductie te laag of te hoog

Wanneer wordt geconstateerd dat de kwaliteit van de grasbekledig achteruit gaat dient te worden nagegaan wat hiervan de oorzaak is.

Relatie tot inzaai dijken

Na aanleg of verbetering dienen vrijwel alle dijken ingezaaid te worden met een grassen- of grassen-kruidenmengsel. De soorten in het inzaaimengsel dienen te worden aangepast aan de standplaatsomstandigheden en niet omgekeerd. Hierdoor ontstaat een duurzame situatie waarbij alle ingezaaide soorten zich prima kunnen handhaven zonder kunstmatige ingrepen.

Het aanpassen van de standplaatsomstandigheden aan de ingezaaide soorten, door bemesting ten behoeve van een gewenste voedingsstoffentoestand, leidt niet tot een duurzaam resultaat. In een dergelijke situatie dient de bemesting steeds gecontinueerd te worden om de grasbekleding in stand te houden. Dit is niet gewenst op dijken.

Bodemonderzoek
Bodemonderzoek (EurECO)

Grondonderzoek

Invloed van voedingsstoffen in de bodem op de grasbekleding

Stikstof, fosfor en kalium (NPK) zijn veruit de belangrijkste voedingsstoffen voor planten en behoren tot de macronutriënten. Daarnaast is een aantal andere macronutriënten (magnesium, calcium, zwavel) en een aantal sporenelementen (borium, koper, ijzer, mangaan, molybdeen, zink) van belang voor de groei en bloei van de planten op de dijken. Van laatstgenoemde elementen heeft de plant beduidend minder nodig dan van stikstof, fosfaat en kalium.
Zowel de mate van aanwezigheid van als de verhouding tussen de (macro)nutriënten zijn van invloed op de samenstelling en de structuur van de grasbekleding. De mate van aanwezigheid van en de verhouding tussen de (macro)nutriënten in de bodem worden beïnvloed door diverse factoren en kunnen sterk variëren. Een regelmatige controle van de mate van aanwezigheid van en de verhouding tussen de (macro)nutriënten geeft een goed beeld van de voedingsstoffentoestand (ook wel bodemvruchtbaarheid genoemd) en kan uitsluitsel geven over de oorzaak van bij voorbeeld verslechtering van de kwaliteit van de grasbekleding.

Grondonderzoek

De belangrijkste methode waarmee de achteruitgang van de grasbekleding kan worden onderzocht is grondonderzoek. Grondonderzoek bestaat uit een fysische en een chemische analyse. Daarnaast kan er aanvullend ook nog een biologische analyse plaatsvinden om te kunnen beoordelen of het bodemleven voldoende actief is om een rol te kunnen spelen bij de ziektebestendigheid en/of voeding van de grasbekleding. De biologische analyse is nog sterk in ontwikkeling.

De fysische analyse betreft met name de granulaire samenstelling (textuur), oftewel de verdeling van de klei-, silt- en zandfracties, aangevuld met informatie over organische stof en koolzure kalk. De granulaire samenstelling is een nagenoeg constant gegeven en hoeft bij een gevestigde grasbekleding slechts eenmaal in de 7 tot 10 jaar onderzocht te worden. Bij dijkrenovaties of jonge dijkbekledingen dient eenmaal per 5 jaar te worden aangehouden.

De chemische analyse betreft de aanwezigheid van de voedingsstoffen voor de grasbekleding en andere (organische en anorganische) chemische stoffen die aanwezig zijn in de bodem of vrijkomen bij het mineralisatie- en verweringsproces van de bodem. In het algemeen zijn deze chemische stoffen van nature aanwezig in de bodem maar kunnen deze ook zijn ingebracht door middel van atmosferische depositie (regen) en door organische of anorganische bemesting.

Effectief en efficiënt grondonderzoek

Voor de groei en het behoud van de grasbekleding is een aantal voedingsstoffen in de bodem van belang. Een efficiënt grondonderzoek beperkt zich tot de analyse van deze bepalende voedingsstoffen. Daarnaast is het ook noodzakelijk dat organische stof, koolzure kalk en pH alsmede een globale textuur (klei-silt-zand) eenmaal per 3 tot 5 jaar wordt bepaald bij een gevestigde grasbekleding. Bij een jongere grasbekleding dient een hogere frequentie van onderzoek te worden aangehouden.

De onderzoeksresultaten geven een goed beeld van:

  • Bodemvoorraden en actuele beschikbaarheid van de belangrijkste nutriënten;
  • Eventuele tekorten aan of overschotten van de belangrijkste bodemnutriënten;
  • Eventuele verkeerde verhouding tussen de belangrijkste nutriënten;
  • Organische stof voorraad en mineralisatiecapaciteit;
  • pH en koolzure kalk;
  • lutum, silt en zand.

De onderzoeksresultaten kunnen dan ook direct worden gebruikt voor het samenstellen van een uitgekiende bemesting met een optimaal resultaat. Hierdoor wordt het grondonderzoek effectief toegepast.

Andere bodemoorzaken van een slechte grasbekleding

Bovengenoemd grondonderzoek kan ook aantonen dat het probleem met de grasbekleding niet veroorzaakt wordt door een tekort of teveel aan nutriënten, een verkeerde verhouding ervan of textuurproblemen die tot verslemping kunnen leiden. Algemeen bodemonderzoek naar de gelaagdheid, het zoutgehalte en de vochthuishouding kan een te sterke verdichting van de toplaag of ander problemen aan het licht brengen. Deze factoren kunnen ook de oorzaak zijn van een slechte grasbekleding.

Gewasonderzoek

Ook onderzoek van de bovengrondse en ondergrondse delen van de grasbekleding kan uitsluitsel geven over de voedingsstoffentoestand in de grond en over eventuele ziektes in de vegetatie die de kwaliteit van de grasbekleding kunnen verlagen. In dit kader wordt hier echter niet op ingegaan.

Samenstelling bemesting

Op dijken dient bij voorkeur een organische/organominerale bemesting te worden toegepast. Dat wil zeggen dat de macronutriënten van organische aard dan wel organisch gebonden zijn.

Uitgekiende bemesting

Een uitgekiende bemesting is een bemesting die optimaal aansluit bij de situatie waarop die wordt toegepast. Een uitgekiende bemesting voorkomt dat er van bepaalde nutriënten een overschot ontstaat in de bodem dat niet wordt benut door de grasbekleding en vervolgens uitspoelt en in het grond- of oppervlaktewater terecht komt.

Geen productiedoelstelling

Bemesting op dijken dient bij voorkeur niet te worden toegepast met een productiedoelstelling. Bemesting met een productiedoelstelling leidt tot een monotone, soortenarme grasbekleding met een hoge biomassaproductie, een open zode op maaiveldniveau en een slecht ontwikkelde en oppervlakkige doorworteling. Een monotone, soortenarme grasbekleding op dijken heeft een lage ecologische waarde en is ook om esthetische reden af te raden.

Op weg naar een protocol voor bemestingsonderzoek op dijken

Voorafgaand aan het opstellen van een werkbaar en werkzaam protocol voor bemestingsonderzoek op dijken dient een aantal parameters te worden onderzocht en beschreven die specifiek zijn voor dijken. Uitgangspunt is het bestaand protocol voor sportvelden (opgesteld door Maurice Evers / Lumbricus) dat dient te worden omgevormd voor dijken. Vooral het vaststellen van welke factoren van belang zijn en welke wegingsfactoren/correctiefactoren dienen te worden toegepast dient nog plaats te vinden. Vervolgens dienen enkele adviezen te worden opgesteld als voorbeeld en dient het protocol getoetst te worden (validatie).

Het (voorlopige) Protocol grondonderzoek en bemesting op dijken [Liebrand & Evers, 2018] is beschikbaar, en staat puntsgewijs hieronder.

1. Vaststellen van de basisbehoefte aan stikstof (N-basisbehoefte), fosfor (P-basisbehoefte) en kalium (K-basisbehoefte) van de grasbekleding: alleen grassen (welke?), met kruiden (welke?)

De basisbehoefte aan stikstof (N), fosfor (P) en kalium (K) van een grasbekleding op dijken hangt af van de gebruiksintensiteit oftewel de intensiteit van de onderhoudsvorm (beheer). Naarmate de gebruiks-intensiteit hoger is neemt ook de basisbehoefte aan N toe. Het herstellingsvermogen van de grasbekleding wordt immers meer aangesproken. Grasbekleding op dijken met een lage gebruiks-intensiteit heeft een lagere N-basisbehoefte dan grasbekleding met een hoge gebruiksintensiteit.

Alle gras- en kruidensoorten op dijken hebben een andere N-basisbehoefte. De literatuur geeft informatie over de N-basisbehoefte van een groot aantal dijksoorten.

2. Correctie op basis van factoren die van invloed zijn op de N-bemesting:

  • granulaire samenstelling: lutum-silt-zand
  • organische stofgehalte
  • structuur van de bodem
  • eventueel beluchting
  • expositie dijk: noord, zuid, oost, west
  • bodemvruchtbaarheidsgegevens uit grondanalyse
  • leeftijd zode
  • worteldiepte
  • onderhoudsvorm (maaien, beweiden of combinatie)
  • maaifrequentie (afvoeren of niet)
  • beweidingsduur en -frequentie
  • inzaai of doorzaai
  • pH van de bodem

3. Vaststellen N-jaarbehoefte: N-basisbehoefte minus N-correctie

4. Vaststellen P-, K- en Mg-behoefte

Voor grassen geldt dat de P-, K- en (eventueel) Mg-behoefte is af te leiden van de N-behoefte. Hierbij dient gerekend te worden met de volgende vaste verhouding van opname van macronutriënten N, P, K en Mg (zie tabel ).

Tabel 1. Verhouding van opname van macronutriënten N, P, K en Mg.

N (stikstof)P2O5 (fosfaat)K2O (kalium)MgO (magnesium)
10,2 – 0,30,6 – 0,80,2 – 0,3

5. Overige elementen

Indien gewenst is hiermee ook voor de andere elementen de basisbehoefte (jaarbehoefte) te berekenen waarbij rekening wordt gehouden met correctie voor gemeten bodemvruchtbaarheid en evt. andere factoren.Zie ook Structuurdriehoek grasland (Mg, K, Ca) van Eurofins (eurofins-agro.com)

Dit alles leidt tot de samenstelling en concentratie van de gewenste bemesting.

Zie ook Structuurdriehoek grasland (Mg, K, Ca) van Eurofins.

6. Methode van mestgift
De methode van mestgift is afhankelijk van de productvorm en hoeveelheid.

7. Tijdstip(pen) van mestgift

N-bemesting dient plaats te vinden bij een bepaalde T-som (temperatuursom). Deze verschilt voor zuid- en noordtaluds (ca. 3 weken tijdsverschil).

8. Enkele adviezen die dienen als voorbeeld

Nog op te nemen

9. Toetsing protocol (validatie)

Onderzoek moet nog worden uitgevoerd.